Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27735/GV, 14 februari 2023, beroep
Uitspraakdatum:14-02-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/27735/GV

   

Betreft [klager]

Datum 14 februari 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 3 juni 2022 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

 

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft een kortdurend re-integratieverlof aangevraagd voor het bijwonen van de bevalling van zijn partner of het brengen van een kraambezoek. Het verzoek is afgewezen, omdat er onzekerheid zou bestaan over de (exacte) einddatum van klagers detentie. Gelet op artikel 1a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) moet voor de vraag of iemand in aanmerking komt voor verlof worden uitgegaan van de veroordeling waartegen het rechtsmiddel is aangewend, als een opgelegde vrijheidsstraf nog niet onherroepelijk is. Gelet daarop voldoet klager aan artikel 19 van de Regeling. De fictieve einddatum van klagers detentie ligt naar de huidige inschatting bovendien vóór de behandeling van het hoger beroep, wat van belang kan zijn bij beoordeling van verzoeken tot vrijheden (vergelijk RSJ 24 februari 2022, 21/24595/GB). Daarbij kan klager nog cassatie instellen tegen de beslissing van het hof, waardoor de tenuitvoerlegging van een eventuele beslissing over het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.) niet kan plaatsvinden totdat in de cassatieprocedure is beslist. De einddatum van klagers detentie staat dus voldoende vast.

 

Verweerder heeft er daarbij geen rekening mee gehouden dat klager ook vrijgesproken zou kunnen worden. Klager ontkent dat hij tijdens zijn v.i. een nieuw delict heeft gepleegd. Uit niets blijkt dat klager zich heeft willen onttrekken. Daarbij heeft klager inmiddels een gezin. Hij heeft dus veel te verliezen. Klager had alle onderliggende stukken op tijd ingeleverd. Het verlofadres is door de betrokken instanties goedgekeurd. Klagers gedrag in de inrichting is goed.

 

De reclassering concludeert dat sprake is van een gemiddeld recidiverisico en een laag risico op onttrekking. Verweerder heeft de weigeringsgronden van artikel 4, aanhef en onder b en d, van de Regeling dus ten onrechte ten grondslag gelegd aan de bestreden beslissing.

 

Het is onjuist dat klager niet bereid zou zijn om tijdens het verlof te worden begeleid door de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O).

 

Standpunt van verweerder

Klager is in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank, waardoor onzekerheid bestaat over de precieze einddatum van zijn detentie. Ook is bij de berekening van de huidige einddatum geen rekening gehouden met de mogelijke herroeping van klagers v.i. van 922 dagen die, bij een veroordeling in hoger beroep, boven klagers hoofd hangt. De herroeping van de v.i. vormt ook onderdeel van de veroordeling in eerste aanleg.

 

Klager heeft zich – volgens de rechtbank – tijdens zijn v.i. van een gevangenisstraf voor een gewapende overval, wederom schuldig gemaakt aan een gewapende overval. Het gevaar bestaat dat klager bij verlofverlening wederom betrokken raakt bij strafbare feiten. Het Openbaar Ministerie (OM) acht de kans op recidive onverantwoord hoog en heeft daarom negatief geadviseerd.

 

Uit informatie van de politie blijkt dat klagers partner herhaaldelijk slachtoffer is geworden van huiselijk geweld. Ook heeft zij achttien antecedenten op haar naam staan. In het vrijhedenadvies is opgenomen dat klager niet onder begeleiding van de DV&O op verlof wenst te gaan. Daar is verweerder bij het nemen van de bestreden beslissing van uitgegaan.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 26 mei 2020 gedetineerd. Hij is voorlopig gehecht vanwege een niet-onherroepelijk opgelegde gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens – kort gezegd – een gewapende overval. De fictieve einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 23 september 2023.

 

De bestreden beslissing

Klager heeft verzocht om kortdurend re-integratieverlof om de bevalling van zijn partner bij te wonen, dan wel om een kraambezoek te kunnen brengen.

 

Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat er te veel onzekerheid zou bestaan over de einddatum van klagers detentie. Vervolgens heeft verweerder bezien of klager in aanmerking zou komen voor incidenteel verlof, maar geconcludeerd dat dit – vanwege de risico’s die aan het verlof verbonden zouden zijn – onder begeleiding van de DV&O zou moeten plaatsvinden, terwijl dat bij een bevalling niet kan en uit het vrijhedenadvies volgde dat klager geen begeleid verlof wilde. Tot slot was het kind destijds nog niet geboren en zouden de vereiste bewijsstukken niet zijn overgelegd.

 

De overwegingen van de beroepscommissie

De beroepscommissie stelt voorop dat zij het betreurt dat zij nu pas uitspraak doet in dit beroep, juist gelet op de (humanitaire) aard van klagers verzoek. De reactie van verweerder is pas op 3 oktober 2022 ontvangen, maar ook daarna zijn helaas nog enkele maanden verstreken.

 

De beroepscommissie begrijpt klagers wens om aanwezig te zijn bij zijn partner, tijdens en/of kort na de geboorte van hun kind. Hoewel incidenteel verlof en strafonderbreking speciaal voor deze gevallen is aangewezen (op grond van de artikelen 26 en 36 van de Regeling), is het ook denkbaar dat voor deze doelen re-integratieverlof wordt verleend, omdat een dergelijk bezoek ook van belang kan zijn voor de re-integratie van een gedetineerde.

 

In dit concrete geval is de beroepscommissie evenwel van oordeel dat re-integratieverlof niet in de rede lag. Wanneer wordt uitgegaan van de fictieve einddatum van klagers detentie, had dit weliswaar nét gekund, maar er liep nog een hoger beroep tegen de veroordeling in eerste aanleg, waardoor de herroeping van klagers v.i. nog niet onherroepelijk was. Die is kennelijk niet meegenomen bij de berekening van de fictieve einddatum, terwijl die daardoor in aanzienlijke mate, ongeveer tweeënhalf jaar, zou verschuiven. Klagers raadsman heeft weliswaar aangegeven dat het hoger beroep waarschijnlijk niet voor de fictieve einddatum inhoudelijk zal worden behandeld, maar hij heeft tegelijkertijd verklaard dat de behandeling “pas over een jaar” zal plaatsvinden – wat rond juni 2023 zou zijn en dus wél voor de fictieve einddatum.

 

Nu de fictieve einddatum van klagers detentie nog relatief ver in de toekomst lag en nog significant kon verschuiven én omdat voor het verlofdoel andere vormen van verlof (ook) zijn aangewezen, vindt de beroepscommissie de beslissing van verweerder om klager geen re-integratieverlof te verlenen – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet onredelijk of onbillijk.

 

Incidenteel verlof

Omdat verweerder zich ook heeft gebogen over de vraag of incidenteel verlof kan worden verleend, zal de beroepscommissie daar ook over oordelen.

 

De beroepscommissie begrijpt dat verweerder het incidenteel verlof uitsluitend onder begeleiding wilde laten plaatsvinden, gelet op de aard en ernst van de (gewelds)delicten waarvoor klager herhaaldelijk is veroordeeld, waarbij – uitgaande van de veroordeling in eerste aanleg – sprake is geweest van recidive tijdens klagers v.i. Daarbij schatte de reclassering het recidiverisico en het risico op letselschade in als gemiddeld en kwamen uit de risicoscreener van de inrichting ‘ernstige zorgen’ naar voren over toekomstig geweld buiten de inrichting.

 

In het vrijhedenadvies staat over begeleiding door de DV&O:

 

“De vrijheden commissie heeft geadviseerd om een TVI Kraambezoek onder DV&O aan te vragen, maar dit wil verzoeker onder geen beding heeft hij aan de casemanager laten weten”

 

In beroep heeft klager zich op een ander standpunt gesteld, maar dat kon verweerder ten tijde van de bestreden beslissing niet weten. Klager had een nieuw verzoek kunnen indienen, toegespitst op incidenteel verlof onder begeleiding. Dan had verweerder een nieuwe afweging kunnen maken.

 

Op basis van de informatie die verweerder had bij het nemen van de bestreden beslissing, kan de beslissing om geen incidenteel verlof te verlenen – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

 

Strafonderbreking

Voor het bijwonen van een bevalling is in beginsel strafonderbreking aangewezen (op grond van artikel 36 van de Regeling), maar dat is niet mogelijk voor gedetineerden die nog voorlopig gehecht zijn.

 

Gelet op al het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 14 februari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, F. van Dekken en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven