Nummer 23/31823/GB
Betreft [klager]
Datum 14 februari 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 13 december 2022 klager opgeroepen om zich op 2 februari 2023 te melden in de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn, voor het ondergaan van 89 dagen gevangenisstraf.
Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld en verzocht om uitstel van zijn melddatum. Verweerder heeft op 31 januari 2023 het bezwaar ongegrond verklaard.
Klagers raadsvrouw, mr. E.A. Blok, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager is bij verstek veroordeeld. Hij was niet op de hoogte van de terechtzitting en het vonnis van de rechtbank Den Haag. Formeel is het vonnis misschien dan wel (vooralsnog) onherroepelijk, maar klager heeft na kennisname van de oproepbrief op 20 januari 2023 zo spoedig mogelijk hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis.
Klager wil graag uitstel van zijn melddatum, omdat hij stage loopt als monteur en zijn werkzaamheden naar volle tevredenheid van de werkgever uitvoert. De werkgever heeft zelfs
de intentie om klager een contract aan te bieden. Als klager de gevangenisstraf moet uitzitten, zal de werkgever hem waarschijnlijk geen contract aanbieden. Daarnaast zal ook zijn uitkering stop worden gezet. Klager zal dan geen inkomsten meer hebben en zal de huur van zijn woning niet langer kunnen betalen. Door het wegvallen van de uitkering zal hij ook zijn schuldenregelingen niet langer kunnen nakomen. Ook voert klager een dag in de week een taakstraf uit. Een gevangenisstraf zal het uitvoeren van de taakstraf doorkruisen.
Standpunt van verweerder
Verweerder verwijst naar de beslissing van 31 januari 2023 en vult daarbij het volgende aan. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft te kennen gegeven dat de dagvaarding aan klager is betekend, omdat hij bij de uitspraak aanwezig was. De zaak is op 1 oktober 2022 onherroepelijk geworden en het hoger beroep is pas op 23 januari 2023 ingesteld, waardoor er geen sprake is van opschortende werking.
3. De beoordeling
De procedure voor zelfmelders is geregeld in hoofdstuk 2 van de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen en hoofdstuk 2 van de Beleidsregels tenuitvoerlegging strafrechtelijke en administratiefrechtelijke beslissingen 2021.
Voor zover klager aangeeft dat hij bij verstek is veroordeeld en dat hij na kennisname van de meldoproep direct hoger beroep heeft ingesteld, overweegt de beroepscommissie als volgt. Door hoger beroep wordt de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf opgeschort. Het OM heeft in de door verweerder overgelegde e-mail echter vastgesteld dat het hoger beroep is ingesteld na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn. Daarom heeft verweerder er, gelet op het bepaalde in artikel 6:1:16, vierde lid, aanhef en onder b., in samenhang met het eerste en het derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, in redelijkheid van uit mogen gaan dat het vonnis onherroepelijk is. Verweerder klager dan ook in redelijkheid kunnen oproepen om zich te melden voor het ondergaan van de opgelegde gevangenisstraf, voordat op het hoger beroep is beslist.
Klager wil daarnaast graag uitstel van zijn melddatum, omdat hij anders de kans op een vast contract bij zijn werkgever misloopt, zijn schulden niet meer kan afbetalen, de huur van zijn woning niet meer kan betalen en omdat de gevangenisstraf zijn taakstraf zal doorkruisen.
Verweerder hoeft slechts uitstel te verlenen als er sprake is van bijzondere omstandigheden. Financiële problemen, waaronder een huurachterstand en een dreigend verlies van een woning, zijn op zichzelf nog niet voldoende om te oordelen dat er bijzondere omstandigheden zijn. Klager heeft bovendien niet aangegeven hoe kortdurend uitstel deze problemen zou kunnen verhelpen.
Daarnaast volgt uit het dossier dat klagers werkgever op 26 januari 2023 heeft aangegeven dat klager toen drie dagen stage had gelopen en dat de werkgever overwoog om klager, na nog een aantal dagen stage te hebben gelopen, een contract aan te bieden. Het enkele voornemen van de werkgever om klager een contract aan te bieden, is echter onvoldoende om te oordelen dat verweerder klagers verzoek om uitstel moet inwilligen.
Tot slot geldt voor wat betreft klagers taakstraf het volgende. Verweerder heeft in de beslissing van 31 januari 2023 aangegeven dat de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voorrang heeft op de tenuitvoerlegging van een taakstraf. De taakstraf wordt opgeschort en kan op een later moment worden volbracht. Dat is juist, gelet op artikel 1:5 van de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen. In de toelichting op dat artikel staat dat vrijheidsbenemende sancties ingrijpender zijn dan vrijheidsbeperkende sancties en worden opgelegd bij zwaardere vergrijpen. Zodoende verkrijgt de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties voorrang op de tenuitvoerlegging van vrijheidsbeperkende sancties (Stcrt. 2019, nr. 69780).
Hoewel de beroepscommissie begrijpt dat een detentie ingrijpend is in klagers persoonlijke situatie, is zij, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 14 februari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.
secretaris voorzitter