Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31723/SGA, 31 januari 2023, schorsing
Uitspraakdatum:31-01-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

 

 

Nummer          23/31723/SGA   

           

Betreft [Verzoeker]

Datum 31 januari 2023

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [Verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) heeft beslist om verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.

Verzoekers raadsvrouw, mr. A. Knol, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (IJ-2023-110).

 

2. De beoordeling

Naar aanleiding van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek dat het verzoekschrift te laat is ingediend overweegt de voorzitter als volgt.  Op grond van artikel 61, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) moet een met redenen omkleed klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen worden ingediend. De bestreden beslissing dateert van 13 januari 2023. Het onderliggende en initiële klaagschrift dateert van 16 januari 2023 en is op 18 januari 2023 ontvangen bij de commissie van toezicht. Dat is binnen de termijn van zeven dagen. Op grond van artikel 66, eerste lid, van de Pbw kan de voorzitter hangende de uitspraak op het klaagschrift op verzoek van de klager de tenuitvoerlegging van de beslissing waarop het klaagschrift betrekking heeft geheel of gedeeltelijk schorsen. Verzoeker kan derhalve worden ontvangen in zijn verzoek.

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

 

Degradatie naar basisprogramma vanwege ‘ontoelaatbaar’ gedrag

Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) in verband met een wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken. Artikel 1d, vijfde lid, van de Regeling bepaalt dat er altijd een besluit tot degradatie volgt indien een gedetineerde ‘ontoelaatbaar’ gedrag laat zien zoals beschreven in bijlage 1 en bijlage 2 bij de Regeling.

De voorzitter stelt vast dat uit de bestreden beslissing naar voren komt dat verzoeker – voorafgaand aan een celinspectie in zijn cel – twee inrichtingsmedewerkers in het gezicht heeft geslagen. Er is een worsteling ontstaan. Eén van de inrichtingsmedewerkers heeft schaafplekken in zijn gezicht opgelopen en een andere inrichtingsmedewerker heeft in verzoekers duim moeten bijten, omdat verzoeker met één van zijn vingers het oog van deze inrichtingsmedewerker naar binnen aan het duwen was. Bij de celinspectie zijn medicijnen, een koptelefoon, 9,1 gram hasj en een iPhone met oplader in verzoekers cel aangetroffen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de directeur uit de voorhanden zijnde informatie, de fysieke agressie jegens de inrichtingsmedewerkers en het aantreffen van de voornoemde contrabande in verzoekers cel, kunnen aannemen dat verzoeker ‘ontoelaatbaar’ gedrag heeft vertoond zoals bedoeld in bijlage 1 van de Regeling. Gelet daarop kan de beslissing van de directeur om verzoeker te degraderen naar het basisprogramma op voorhand niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

 

Periode degradatie naar het basisprogramma

Op grond van artikel 1d, zesde lid, van de Regeling bepaalt de directeur de periode gedurende welke de gedetineerde het in bijlage 1 dan wel bijlage 2 bij de Regeling omschreven gewenste gedrag laat zien om wederom in aanmerking voor promotie te komen. Deze periode is minimaal zes weken. Indien de directeur aanleiding ziet een langere periode in acht te nemen motiveert hij dit in zijn besluit, waarbij hij in ieder geval betrekt de aard en de ernst van de het gedrag dat aanleiding vormt voor degradatie, de mate waarin inbreuk is gemaakt op de orde en de veiligheid in de inrichting dan wel op de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, de al dan niet opzettelijkheid van het gedrag, de duur van de eventueel opgelegde straf door de strafrechter indien hiervan sprake is en het gedrag dat de gedetineerde structureel in de detentiesituatie vertoont.

Uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoeker voor de duur van negentien weken is gedegradeerd naar het basisprogramma. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de directeur in zijn besluit niet voldoende gemotiveerd waarom terugplaatsing voor de duur van negentien weken in verzoekers geval passend is. De enkele benoeming van de omstandigheden – opgesomd in artikel 1d, zesde lid, van de Regeling – die de directeur in ieder geval dient te betrekken bij zijn beslissing, is daarvoor onvoldoende. Nu de degradatiebeslissing ten aanzien van dit onderdeel een motiveringsgebrek bevat, is deze beslissing zodanig onredelijk en onbillijk dat er een spoedeisend belang is om de tenuitvoerlegging daarvan te schorsen voor zover de periode van de degradatie de duur van zes weken te boven gaat.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

 

Deze uitspraak is op 31 januari 2023 gedaan door mr. M.J. Vos, voorzitter, bijgestaan door mr. P.L. Kraaijenbrink, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven