Nummer 22/25438/GA
Betreft [klager]
Datum 16 mei 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur)
1. De procedure
[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel, voor de duur van zeven dagen, ter voorkoming van (verdere) verspreiding van het coronavirus (quarantaine), ingaande op 9 november 2021 om 12:00 uur.
De beklagrechter bij het JC Zaanstad heeft op 17 januari 2022 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €70,- (ZS-ZZ-2021-686). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn raadsman mr. M. de Reus in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De directeur heeft op 4 augustus 2022 desgevraagd nadere informatie overgelegd. Deze informatie is naar klager en zijn raadsman doorgestuurd.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
De ordemaatregel is gebaseerd op de door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) getroffen coronamaatregelen, die toereikend zijn en uiterst zorgvuldig zijn nageleefd. Deze maatregelen houden al zoveel mogelijk rekening met de belangen van gedetineerden. Er is zeer weinig tot geen ruimte om hiervan af te wijken en maatwerk te leveren. De belangen die meespelen, waaronder de gezondheid van al het personeel en alle gedetineerden, zijn groot, evenals de gevolgen van een eventuele coronabesmetting. Een aan klager geboden alternatief voor de quarantaine bij terugkomst in de inrichting was een verlof onder begeleiding. Aangezien hij dit niet wenste, kon niet worden gecontroleerd met wie hij tijdens het verlof in contact is geweest en of hij zich aan de destijds geldende coronamaatregelen heeft gehouden. Andere alternatieven, zoals een QR-code, een coronatest, een mondmasker en het feit dat klager door zijn gevaccineerde vrouw met de auto is opgehaald, volstaan niet.
Volgens de beklagrechter is het onduidelijk of klager is gehoord. Dit is onbegrijpelijk, omdat het horen van klager in de schriftelijke mededeling is vermeld en tevens door de directeur ter zitting van de beklagrechter is bevestigd.
Standpunt van klager
Klager heeft zijn standpunt in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
In de schriftelijke mededeling staat dat klager voorafgaand aan de oplegging van de ordemaatregel is gehoord. Het dossier wijst niet op iets anders. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het feit dat de wettelijke hoorplicht is nageleefd. Zij zal daarom het beroep van de directeur op dit punt gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en het beklag in zoverre alsnog ongegrond verklaren.
Het beroep en het onderliggende beklag gaan inhoudelijk gezien over de beslissing om klager na afloop van een kortdurend re-integratieverlof (van drie uur) bij terugkomst in de inrichting in quarantaine te plaatsen voor de duur van zeven dagen. De directeur heeft zich hierbij, naar eigen zeggen, gebaseerd op de landelijke door DJI getroffen maatregelen. In de schriftelijke mededeling staat verder (standaard) genoemd dat de quarantaine is opgelegd ‘‘op advies van de huisarts en conform de medische richtlijn’’.
Het landelijke door DJI vastgestelde coronabeleid laat echter zien dat een gedetineerde met ingang van 1 juli 2021 niet meer in quarantaine hoefde na afloop van een kortdurend re-integratieverlof. Bij terugkeer in de inrichting werd alleen een coronatest afgenomen. Indien de gedetineerde hieraan niet wilde meewerken, volgde wel een quarantaineperiode (Kamerstukken II 2020-2021, 24 587, nr. 803). In het door de directeur desgevraagd overgelegde, door DJI vastgestelde coronabeleid per 1 november 2021 wordt hierop aangevuld dat de justitiabele na terugkomst in de inrichting op de derde dag wordt getest en tot de zesde dag op klachten wordt gemonitord.
De beroepscommissie is op grond van de beschikbare informatie van oordeel dat de directeur de noodzaak van de opgelegde ordemaatregel niet heeft onderbouwd. De door de directeur genoemde inkomstenprocedure vindt geen steun in het destijds geldende landelijke coronabeleid en is ook anderszins niet (met stukken) aangetoond. Gelet hierop is niet aannemelijk geworden op welke wijze de aan klager opgelegde quarantainemaatregel het belang diende van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en/of de bescherming van klager zelf (artikel 24, eerste lid, in samenhang met 23, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet).
De quarantainemaatregel waaraan klager is onderworpen is dus genomen in strijd met de wet. De beroepscommissie zal het beroep van de directeur daarom op dit punt ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter in zoverre bevestigen met wijziging van de gronden. Dit betekent voor klager dat de door de beklagrechter toegekende tegemoetkoming van €70,- in stand blijft.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake de hoorplicht gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag op dit punt alsnog ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.
Deze uitspraak is op 16 mei 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. D. van der Sluis en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter