Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21880/GA. 1 mei 2023, beroep
Uitspraakdatum:01-05-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/21880/GA

    

          

Betreft [klager]

Datum 1 mei 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het nalaten klager te promoveren en hem te voorzien van een schriftelijke beslissing hiervan.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn heeft op 14 juni 2021 het beklag ongegrond verklaard (AR 2021/2). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. W.B.O. van Soest, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Alphen (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. Op 7 november 2022 heeft de beroepscommissie een aanvullend stuk bij de inrichting opgevraagd. Dit stuk heeft de beroepscommissie op 8 november 2022 ontvangen en aan klager en zijn raadsman toegezonden.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De beklagrechter heeft geen volledig onderzoek verricht. De beklagrechter behoort na te vragen wanneer klager precies is gedegradeerd. Dat hij voorafgaand aan zijn overplaatsing is gedegradeerd, laat ruimte voor de mogelijkheid dat klager een periodieke bespreking had moeten ondergaan in de PI Alphen. Nu klager ruim voor zijn vertrek uit het Justitieel Complex (JC) Zaanstad is gedegradeerd had klager in de PI Alphen besproken moeten worden en een schriftelijke beslissing moeten ontvangen, ook al verbleef klager daar nog geen zes weken.

Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en klager te compenseren voor het niet-promoveren. 

 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft in beroep geen nader standpunt ingenomen.

 

3. De beoordeling

Voor zover namens klager is geklaagd over de procedure bij de beklagrechter gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

Vast staat dat klager op 4 december 2020 is overgeplaatst van het JC Zaanstad naar de PI Alphen en dat klager vervolgens binnen zes weken na binnenkomst in de PI Alphen is overgeplaatst naar de PI Lelystad. Verder blijkt uit de (door de beroepscommissie opgevraagde) degradatiebeslissing dat klager in het JC Zaanstad op 27 oktober 2020 is gedegradeerd naar het basisprogramma voor de duur van zes weken. Klager is gedurende zijn verblijf in de PI Alphen niet besproken voor promotie naar het plusprogramma.

Uit artikel 1d, derde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden en vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (zie RSJ 18 oktober 2022, R-20/8502/GA) volgt dat uiterlijk na zes weken moet worden bezien of een gedetineerde in aanmerking komt voor promotie.

De beroepscommissie acht het begrijpelijk dat klager in de PI Alphen eerst in het basisprogramma is geplaatst, nu hij in de vorige inrichting in dit programma verbleef en de directeur enige tijd nodig heeft om klagers gedrag te kunnen monitoren (zie ook RSJ 12 december 2016, 16/2192/GA en RSJ 20 mei 2016, 15/4302/GA). Dat klager vervolgens binnen zes weken vanuit de PI Alphen weer is overgeplaatst naar een andere inrichting, staat er in dit geval echter niet aan in de weg dat toch een beslissing moet worden genomen over handhaving van klager in het basisprogramma of promotie naar het plusprogramma. Klager verbleef immers alweer bijna zes weken in het basisprogramma op het moment dat hij werd overgeplaatst naar de PI Alphen. Gelet hierop had de directeur van de PI Alphen bij het JC Zaanstad kunnen verifiëren welk gedrag klager daar gedurende zijn plaatsing in het basisprogramma heeft laten zien en dit gedrag bij een te nemen beslissing kunnen betrekken (vgl. RSJ 18 juni 2018, R-184 en RSJ 28 april 2017, 17/0190/GA).

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat het nalaten om tijdig een deugdelijke en kenbare beslissing te nemen over het al dan niet promoveren van klager als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen ter hoogte van €20,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €20,-.

 

 

Deze uitspraak is op 1 mei 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. D. van der Sluis en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven