Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/29906/GB, 1 februari 2023, beroep
Uitspraakdatum:01-02-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          22/29906/GB

          

                                   

Betreft [klager]

Datum 1 februari 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan om vanuit de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel in de gevangenis van de PI Krimpen aan den IJssel te worden geplaatst.

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 8 oktober 2022 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. R.I. Kool, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers moeder heeft een uitzonderlijk belang bij regelmatig fysiek contact met klager. Dit belang dient te prevaleren boven andere belangen. Uit de bestreden beslissing volgt niet of en op welke wijze er rekening is gehouden met klagers belangen. De beslissing maakt inbreuk op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Van een noodzaak daartoe is niet gebleken. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom het vanuit de PI Krimpen aan den IJssel niet mogelijk is om klagers uitzettingsprocedure te behandelen. Enkel een beleidsmatig argument is geen rechtens te respecteren belang in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM. Klagers rechten worden dus geschonden.

Incidenteel verlof biedt geen redelijk alternatief. Dit kan immers slechts eenmaal per drie maanden worden verleend. Die frequentie is gelet op de medische situatie van klagers moeder onvoldoende. Bovendien is niet duidelijk waarom het toestaan van incidenteel verlof minder bezwaarlijk is dan een overplaatsing naar een andere inrichting (vergelijk RSJ 5 april 2022, 21/24568/GB).

De einddatum van klagers detentie ligt in 2027. Verweerder wijst op de vroegst mogelijke datum voor strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling), maar klager werkt daar niet aan mee. Zoals uit de stukken volgt is hij immers geworteld in Nederland en niet in het land van herkomst. In de rechtspraak van de beroepscommissie wordt steeds de datum van voorwaardelijke invrijheidstelling aangehouden.

Verzocht wordt (onder meer) om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

De eerst mogelijke datum voor strafonderbreking in de zin van artikel 40a van de Regeling is 19 maart 2024. Uit informatie van de directeur van de PI Ter Apel blijkt dat de voorbereidingen voor klagers terugkeer in volle gang zijn.

Klager kan gebruikmaken van omgekeerd bezoek, waardoor hij tijdelijk naar een andere inrichting wordt overgeplaatst, gedurende het bezoekmoment met zijn familie. Als wordt gekozen voor een inrichting in de buurt van klagers moeder, kan zij op bezoek komen. Klager staat hier in eerste instantie niet onwelwillend tegenover, maar vreest dat de frequentie niet hetzelfde is. Daarom heeft hij deze mogelijkheid eerder afgewezen. Verweerder adviseert klager om gebruik te maken van de maximale frequentie waarmee omgekeerd bezoek kan worden verleend.

 

3. De beoordeling

Klager verblijft op dit moment in de gevangenis van de PI Ter Apel. Hij wil graag in de gevangenis van de PI Krimpen aan den IJssel worden geplaatst, omdat zijn moeder hem dan kan bezoeken.

Op grond van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden worden in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen (een VRIS-inrichting) gedetineerden geplaatst die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland (in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000) en die zijn gedetineerd op grond van:

-           voorlopige hechtenis (door een bevel van gevangenneming of gevangenhouding);

-           een vrijheidsstraf; of

-           een maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders.

 

Op grond van het derde lid van dit artikel kan hiervan worden afgeweken. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie moet daarvoor echter sprake zijn van uitzonderlijke omstandigheden.

De PI Ter Apel is op dit moment de enige reguliere VRIS-inrichting. Klager voldoet aan de eisen van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden en moet dus in beginsel in de PI Ter Apel worden geplaatst.

De beroepscommissie begrijpt dat klager graag dichter bij zijn moeder gedetineerd zou zijn. Het staat ook niet ter discussie dat klagers moeder niet in staat is om naar de PI Ter Apel af te reizen.

Daar staat tegenover dat verweerder erop heeft gewezen dat het voor klager mogelijk is om zogenoemd ‘omgekeerd bezoek’ (incidenteel verlof op grond van artikel 25 van de Regeling) te krijgen en/of om tijdelijk te worden overgebracht naar een andere inrichting, om daar bezoek van haar te kunnen ontvangen. Klagers raadsman wijst er terecht op dat de beroepscommissie hierover in voorkomende gevallen heeft geoordeeld dat niet valt in te zien waarom deze alternatieven minder bezwaarlijk zijn dan een overplaatsing van een VRIS-gedetineerde, maar dat is in deze zaak anders. Verweerder heeft immers toegelicht dat in de PI Ter Apel al actief wordt gewerkt aan klagers terugkeer, die over ruim een jaar zou kunnen plaatsvinden in het kader van strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling. De beroepscommissie begrijpt dat verweerder wil voorkomen dat dit traject wordt doorkruist.

Klagers instemming met strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling is overigens niet per se vereist (zie bijvoorbeeld RSJ 21 september 2020, R-20/7722/GV). Nu sprake is van concrete voorbereidingen voor klagers terugkeer naar het land van herkomst, heeft verweerder de vroegst mogelijke datum voor strafonderbreking in dit geval dan ook mogen meewegen, in plaats van de berekende datum van voorwaardelijke invrijheidstelling (waar een VRIS-gedetineerde niet voor in aanmerking komt).

De beroepscommissie is verder van oordeel dat geen sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM, reeds nu klager niet in het geheel de mogelijkheid wordt ontnomen om zijn moeder te zien. Dit zou volgens verweerder in de maximale frequentie van eens per drie maanden kunnen (op grond van artikel 25 van de Regeling), of vaker, indien klagers moeder in levensgevaar zou komen te verkeren (op grond van artikel 23 van de Regeling).

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 1 februari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. C. Fetter, voorzitter, mr. F. Sieders en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven