Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/26727/GM, 31 januari 2023, beroep
Uitspraakdatum:31-01-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          22/26727/GM

           

Betreft [Klager]

Datum 31 januari 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klagers raadsman, mr. G.J. Gerrits, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat bij de beoordeling van zijn arbeids(on)geschiktheid niet op tijd voldoende rekening is gehouden met zijn (psychische) gesteldheid.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman, […], hoofd zorg, en […], inrichtingsarts, gehoord op de zitting van 9 december 2022 in het Justitieel Complex Zaanstad.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft aanvankelijk de klacht ingediend bij de commissie van toezicht. Door de beklagcommissie is hij niet-ontvankelijk in zijn klacht verklaard en is de klacht doorgestuurd naar de medisch adviseur. Klagers raadsman heeft meermalen geïnformeerd naar de stand van zaken, maar heeft geen antwoord gekregen. Later bleek dat de klacht was zoekgeraakt. Klager heeft toen opnieuw een klacht ingediend.

Het medisch dossier is inmiddels aangevuld met verschillende stukken over klagers (psychische) gesteldheid. Klager is in de PI Grave in 2012 arbeidsongeschikt verklaard. Tegen klager is toentertijd gezegd dat hij een dag per week mocht werken. Dat is goed gegaan. Dat kwam vooral omdat hem geen druk werd opgelegd. Deze informatie is niet voldoende in acht genomen bij de beoordeling van klagers arbeids(on)geschiktheid.

In het verweerschrift staat dat klager in maart 2021 is beoordeeld en dat toen is besloten dat hij, om te proberen, twee uur per dag zou werken. Dit laatste, ‘om het te proberen’, is nooit met klager besproken, waardoor hij werkdruk heeft ervaren. Klager heeft twee uur moeten werken. Hij heeft dat geprobeerd, maar het ging niet goed. Als hij naar de werkvloer gaat, heeft hij vijf tot zes dagen nodig om te herstellen. Klager is aangeboden om op de afdeling Extra Zorgvoorziening (EZV) te werken, maar dat lost het probleem niet op. Hij moet dan ook met andere mensen communiceren en ervaart evengoed druk. Een EZV is niet per definitie rustiger dan een reguliere afdeling. In mei 2021 heeft hij een klacht ingediend.

In mei 2022 is klager als derde afdelingsreiniger aan de slag gegaan. Daar is ook weer de afspraak gemaakt dat als hij een slechte dag heeft, hij zich kan terugtrekken op zijn cel. Dat is de manier waarop klager kan werken. Hij ervaart hierdoor geen verplichtingen.

Klager voelde zich eerder niet gehoord. Uiteindelijk is het wel goed gekomen in de PI. De klacht gaat niet over de oplossing die uiteindelijk is gevonden, maar gaat erover dat het erg lang heeft geduurd voordat een oplossing werd gevonden. Dit kan de medische dienst worden verweten. Er is onvoldoende rekening gehouden met klagers specifieke klachten.

Het verzoek is om het beroep gegrond te verklaren en aan klager een tegemoetkoming toe te kennen ter hoogte van de gederfde looninkomsten.

 

Standpunt van de inrichtingsarts

Het huidige hoofd zorg en de inrichtingsarts zijn pas in dienst getreden na de indiening van de klacht. Beiden zijn dus niet eerder betrokken geweest bij de beoordeling van klagers arbeidsongeschiktheid.

Klager heeft niet met de inrichtingsarts gesproken over deze kwestie. De inrichtingsarts heeft acht geslagen op wat in het medisch dossier staat vermeld en heeft op basis daarvan een advies uitgebracht. De inrichtingsarts bepaalt niet de status van klagers arbeidsongeschiktheid, dat is aan de directeur. In het multidisciplinair overleg (MDO) is de beslissing over klagers arbeids(on)geschiktheid genomen, waarbij het hoofd van de arbeid en de verpleegkundige zijn betrokken. Niet is gezegd dat het onverantwoord is voor klager om niet te werken. In het MDO is ook duidelijk besproken wat de voor- en nadelen voor klager zijn om te gaan werken. De stukken van de Regionale Instelling voor Beschermd Wonen zijn hierbij betrokken. Werk is belangrijk voor klager, ook om zo in beweging te blijven. Het is voor hem belangrijk om in een andere omgeving te verkeren. Daarnaast is het van belang dat gedetineerden zich nuttig kunnen maken. Dat is vaak ook in het belang van de gedetineerde zelf. Arbeid moet gezien worden als een vorm van dagbesteding.

In mei 2022 is klager aangesteld als afdelingsreiniger. Hij kan zich terugtrekken wanneer hij dat wil. Gezien de diagnoses, is deze arbeid passend voor klager. Als met klager duidelijker was gecommuniceerd, is het goed voor te stellen dat hij eerder als afdelingsreiniger had kunnen werken. Op die manier was wellicht ook de druk er eerder af geweest.  

 

3. De beoordeling

Waartegen is het beroep gericht?

Volgens het namens klager ingediende beroepschrift is het beroep gericht tegen een beslissing van de medisch adviseur van 28 maart 2022. De beroepscommissie zal dit verbeterd lezen en het beroepschrift zo uitleggen dat het is gericht tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts.

 

Inhoudelijke beoordeling

De vraag die de medische beroepscommissie moet beantwoorden is of de inrichtingsarts de arbeids(on)geschiktheid zorgvuldig heeft beoordeeld. De beroepscommissie stelt voorop dat arbeid in een PI niet hetzelfde karakter of dezelfde functie heeft als arbeid buiten de inrichting. In detentie wordt arbeid aangeboden om de gedetineerde een zinvolle dagbesteding te bieden. 

De omstandigheid dat klager, zoals hij stelt, in een vorige PI wel arbeidsongeschikt is verklaard, betekent zonder meer nog niet dat ook de inrichtingsarts van de PI Arnhem gehouden is klager arbeidsongeschikt te verklaren. Afhankelijk van de aard van de werkzaamheden die in de PI Arnhem kunnen worden verricht, zal de inrichtingsarts een zelfstandige afweging moeten maken of klager arbeidsgeschikt moet worden geacht.

Klager heeft op 28 juni 2021 de nu aan de orde zijnde klacht ingediend. Uit een verslag van het psychomedisch overleg (PMO) volgt dat klagers arbeids(on)geschiktheid op 4 mei 2021 is besproken. Hem is aangeboden om naar de EZV te worden overgeplaatst, omdat dit voor hem rustiger zou zijn. Dit aanbod heeft klager niet geaccepteerd. Verder heeft de psycholoog in het PMO naar voren gebracht dat klager al is tegemoetgekomen door het afgeven van een contra indicatie voor een meerspersoonscel (mpc).

De beroepscommissie acht het verslag van het PMO ontoereikend als motivering van het medische advies dat klager niet (geheel) arbeidsongeschikt is. Uit het verslag en advies blijkt niet dat voldoende rekening is gehouden met klagers situatie. Daarbij slaat de beroepscommissie acht op het gegeven dat er bij klager diverse psychiatrische diagnoses, zoals autisme, een stoornis met antisociale persoonlijkheidstrekken en een depressie zijn gesteld en dat hij een contra indicatie heeft voor plaatsing op een mpc. Deze omstandigheden betekenen op zichzelf maar ook in onderling verband bezien nog niet dat klager arbeidsongeschiktheid moet worden verklaard, maar zij brengen naar het oordeel van de beroepscommissie wel mee dat in een advies over klagers arbeidsongeschiktheid op deze voor de arbeids(on)geschiktheid relevante feiten en omstandigheden wordt ingegaan en dat, nu het voorliggende advies daarin tekortschiet, klagers arbeids(on)geschiktheid niet voldoende zorgvuldig is beoordeeld.

Dat klager het aanbod om werkzaamheden te verrichten op de EZV niet accepteerde, betekende niet dat het onderzoek naar klagers arbeids(on)geschiktheid kon worden afgesloten. Klager heeft eerder en ook ter zitting van de beroepscommissie begrijpelijk kunnen uitleggen waarom werken op de EZV voor hem ook geen oplossing was.

Gelet op het voorgaande moet het handelen van de inrichtingsarts worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €40,-. Een tegemoetkoming wordt toegekend in verband met ondervonden ongemak en betreft geen schadevergoeding.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €40,-.

 

Deze uitspraak is op 31 januari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. B.A. Geurts en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven