Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/29590/GA, 14 april 2023, beroep
Uitspraakdatum:14-04-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/29590/GA

               

Betreft [klager]

Datum 14 april 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege verbale agressie tegen het personeel, ingegaan op 12 februari 2022.

 

De beklagcommissie bij het Justitieel Complex (JC) Zaanstad heeft op 8 september 2022 het beklag ongegrond verklaard (ZS-ZZ-2022-159). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman mr. P.J. Verbeek en (…), plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het JC Zaanstad, gehoord op de digitale zitting van 16 december 2022.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft niet de kans gekregen om zich voor te bereiden op de afhandeling van het rapport door de directeur en de daarop volgende disciplinaire straf. Deze kwam als een verrassing. Nu het rapport niet is aangezegd, had dit niet tot de oplegging van een disciplinaire straf mogen leiden. Dit geldt ook wanneer klager zich wel op het gesprek met de directeur had kunnen voorbereiden. Het voorval heeft op 7 februari 2022 plaatsgevonden. Klager heeft op 9 februari 2022 de directeur aan de lijn gehad. Klager moest toen zijn zegje doen. Hij kon vervolgens op 12 februari 2022 niet ineens met een ander verhaal komen. De ordemaatregel en de disciplinaire straf gaan over hetzelfde voorval. In het schriftelijk verslag staat dat de leidinggevende, en niet de inrichtingswerker, heeft besloten het verslag niet aan te zeggen. Het voorval was niet dusdanig heftig dat klager in de tussentijd hoefde te worden ingesloten. Hij mocht op de afdeling blijven rondlopen en er was niets aan de hand. 

 

De beroepscommissie heeft in vaste rechtspraak overwogen dat een schriftelijk verslag onverwijld moet worden aangezegd. Dit betreft binnen 24 uren. Organisatorische problemen kunnen geen overschrijding van deze termijn rechtvaardigen. Reeds omdat het verslag niet onverwijld is aangezegd, moet het beklag gegrond worden verklaard.

 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft zo zorgvuldig mogelijk geprobeerd te handelen. De vrouwelijke inrichtingswerker was dermate geschrokken dat zij het rapport niet kon aanzeggen. Zij heeft het rapport wel geschreven. Zij vond dat zij het rapport zelf moest aanzeggen, en niet een collega. Een collega had het verslag mogelijk kunnen aanzeggen, maar in de gegeven situatie waren collega’s druk bezig met de vrouwelijke inrichtingswerker en het reconstrueren van de situatie, zodat daar – in overleg met de directeur – niet voor is gekozen. Als een collega, die niet bij het voorval betrokken is, er in het heetst van de strijd bij komt en maar de helft naar de gedetineerde communiceert, is dat ook niet juist. Dat de aanzegging niet heeft plaatsgevonden staat ook in het schriftelijk verslag vermeld.  Het is juist dat ook de directeur het rapport had kunnen aanzeggen. De directeur wil echter niet alleen de wet volgen, maar ook zorgvuldig handelen.

 

Er heeft een voorval plaatsgevonden, waarvan op dat moment niet precies duidelijk is wat er is gebeurd. De aanzegging van een rapport dient ter voorbereiding op een eventueel op te leggen straf. De directeur heeft uit zorgvuldigheid eerst een ordemaatregel opgelegd, om te kijken wat er precies is gebeurd en om een eventuele sanctie te kunnen bepalen. Klager heeft vervolgens over het voorval kunnen nadenken en zich op het gesprek kunnen voorbereiden. Daarna is klager gehoord en is de sanctie opgelegd. Met de passage in de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf dat “u met uw gedrag uzelf ongewenst heeft gedragen” wordt bedoeld dat klager het ongewenste gedrag uit eigen beweging heeft vertoond en niet dat een ander hem daartoe heeft aangezet. Waarom het onderzoek drie dagen heeft geduurd, heeft de directeur niet paraat. De directeur heeft meerdere mensen gesproken die erbij betrokken waren en heeft de betreffende inrichtingswerker gesproken. Over welke mensen de directeur heeft gesproken, kan de directeur, nu het rapport in zijn stukken ontbreekt, niets zeggen.

 

3. De beoordeling

Vaststaat dat het schriftelijk verslag niet aan klager is aangezegd. Nu de wet het aanzeggen van het schriftelijk verslag dwingend voorschrijft als voorwaarde voor het opleggen van een disciplinaire straf, zal de beroepscommissie het beroep en het onderliggende beklag gegrond verklaren (vergelijk RSJ 12 augustus 2019, R-18/1830/GA).

 

De beroepscommissie ziet evenwel geen aanleiding om een tegemoetkoming aan klager toe te kennen, nu uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat klager over het incident al op 9 februari 2022 door de directeur is gesproken in het kader van de aan hem op te leggen ordemaatregel. Vanaf dat moment kon klager zich voorbereiden op een gesprek met de directeur in het kader van een eventueel op te leggen disciplinaire straf. Gelet hierop heeft klager geen nadeel ondervonden aan het niet aanzeggen van het schriftelijke verslag.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 14 april 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven