Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27242/GB, 16 januari 2023, beroep
Uitspraakdatum:16-01-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          22/27242/GB    

           

Betreft [klager]

Datum 16 januari 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 4 mei 2022 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De inrichting en de reclassering hebben uitdrukkelijk en onderbouwd positief geadviseerd omtrent klagers verzoek tot deelname aan een PP. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd, omdat er een reële kans bestaat dat in hoger beroep een hogere straf zal worden opgelegd. Het staat het OM vrij om een dergelijke straf te eisen. Uit de omstandigheid dat de rechtbank een fors lagere straf heeft opgelegd, kan worden afgeleid dat de rechter anders kijkt naar de tenlastegelegde feiten.

Daarnaast wordt in artikel 4, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) benoemd dat bij niet-onherroepelijke uitspraken, de relevante berekeningen moeten worden gedaan op basis van de veroordeling waartegen het rechtsmiddel is aangewend. Een soortgelijke bepaling is te vinden in artikel 1a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting. Verweerder lijkt dit ook te onderkennen, aangezien wordt overwogen dat in de regel de uitspraak in eerste aanleg wordt gehanteerd om detentiefaseringsdata te bepalen. Toch wordt afgeweken van dit wettelijke uitgangspunt.

Het staat geenszins vast dat de inhoudelijke behandeling plaats zal vinden voor de fictieve einddatum van klagers detentie. Daarnaast blijkt uit het advies van het OM van 28 april 2022 niet waarom de omstandigheid dat een regiezitting heeft plaatsgevonden en dat is beslist om een getuige te horen, het reëel zouden maken dat de huidige einddatum van klagers detentie verschuift.

 

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.  

 

Standpunt van verweerder

Verweerder heeft de bestreden beslissing en de onderliggende stukken toegestuurd, maar daarbij geen inhoudelijke reactie gegeven. Verweerder heeft enkel medegedeeld dat klager sinds 13 juli 2022 deelneemt aan een PP.

 

3. De beoordeling

De beroepscommissie heeft verweerder meerdere keren verzocht om de stukken en een inhoudelijke reactie op het beroepschrift toe te sturen. In zaken zoals deze – waarin al een lange periode is verstreken, zonder dat het verweer is ontvangen – heeft de beroepscommissie vervolgens (eenmalig) verzocht om ten minste de stukken toe te sturen. De beroepscommissie stelt vast dat verweerder daarop de stukken heeft toegestuurd en daarbij niet inhoudelijk heeft gereageerd. In dit geval bevatten de stukken voldoende informatie om een uitspraak te kunnen doen op het beroep. Op basis daarvan overweegt de beroepscommissie als volgt.

Nu klager sinds 13 juli 2022 deelneemt aan een PP, heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

Klager is sinds 27 augustus 2018 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van zeven jaar met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 3 mei 2023. De fictieve einddatum van zijn detentie was ten tijde van de bestreden beslissing eveneens bepaald op 3 mei 2023.

 

De wet- en regelgeving

Op grond van artikel 4 van de Pbw en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel komt een gedetineerde in aanmerking voor deelname aan een PP, indien:

-    aan hem een (combinatie van) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf(fen) van (in totaal) minstens zes maanden en hoogstens een jaar is opgelegd;

-    hij nog hoogstens een zesde deel van zijn vrijheidsstraf(fen) moet ondergaan;

-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken;

-    hij een aanvaardbaar verblijfadres heeft;

-    hij zich bereid heeft verklaard om zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde goed gedrag heeft laten zien;

-    de mogelijkheid om eventuele risico’s die aan de vrijheden zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen;

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Gelet op het overgangsrecht gelden andere termijnen voor een gedetineerde die is veroordeeld vóór 1 december 2021. In dat geval geldt op grond van artikel 4 (oud) van de Pbw dat de gedetineerde in aanmerking komt voor deelname aan een PP, indien:

-    aan hem een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    hij vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf heeft ondergaan;

-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken en maximaal een jaar.

 

De overwegingen van de beroepscommissie

Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Pbw wordt voor de datum van invrijheidstelling van een gedetineerde die nog niet onherroepelijk is veroordeeld, uitgegaan van de veroordeling waartegen het rechtsmiddel is aangewend. In dit geval was dat de veroordeling door de rechtbank, zoals hiervoor is omschreven.

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de einddatum van klagers detentie nog te onzeker was. Dit kan meewegen bij de afwijzing van een verzoek. Een lopend hoger beroep brengt altijd onzekerheid met zich. Daarom is van belang:

-    of bekend is wanneer het hoger beroep inhoudelijk wordt behandeld;

-    of de uitspraak in het hoger beroep redelijkerwijs vóór de (fictieve) einddatum van klagers detentie kan worden verwacht;

-    of er redenen zijn om aan te nemen dat de straf in hoger beroep (significant) hoger zou kunnen uitvallen.

 

Ten tijde van de bestreden beslissing was niets bekend over wanneer het hoger beroep inhoudelijk zou worden behandeld. Het OM heeft op 28 april 2022 aangegeven dat inmiddels een regiezitting had plaatsgevonden en dat het hof ambtshalve had bepaald dat nog een getuige diende te worden gehoord. Ook diende klager als getuige te worden gehoord in de strafzaak van een medeverdachte. Er was nog geen inhoudelijke zittingsdatum bekend. Bij die stand van zaken is de beroepscommissie van oordeel dat de uitspraak in het hoger beroep niet redelijkerwijs vóór de (fictieve) einddatum van klagers detentie kon worden verwacht. Daarnaast is de beroepscommissie van oordeel dat op grond van de enkele mededeling van het OM, dat het in hoger beroep (wederom) een hogere straf zal eisen dan de straf die door de rechtbank uiteindelijk is opgelegd, niet zonder meer gezegd kan worden dat er redenen zijn om aan te nemen dat de straf in hoger beroep (significant) hoger zou kunnen uitvallen.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Aangezien klager inmiddels al deelneemt aan een PP, zal de beroepscommissie hiermee volstaan en verweerder niet opdragen om een nieuwe beslissing te nemen.

Nu klager van 8 mei 2022 (de oorspronkelijke geplande startdatum voor deelname aan een PP) tot aan 13 juli 2022 (de datum waarop klager is gaan deelnemen aan een PP), ten onrechte niet heeft deelgenomen aan een PP, zal de beroepscommissie hem een tegemoetkoming toekennen van €200,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €200,-.

 

 

Deze uitspraak is op 16 januari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter,
mr. C. Fetter en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven