Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20056/TA, 13 januari 2023, beroep
Uitspraakdatum:13-01-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          21/20056/TA    

           

Betreft [Klager]

Datum 13 januari 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen  a. de omstandigheid dat de handboeien tijdens het bezoek aan het ziekenhuis op 19 augustus 2020 door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) te strak zaten en b.  tegen de bejegening door medewerkers van DV&O tijdens de terugreis naar de instelling.

De beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray (hierna: de instelling) heeft op 16 februari 2021 het beklag ongegrond verklaard (RV 2020/000342). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft […] en […], jurist bij de instelling, gehoord op de zitting van 4 mei 2022 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught. De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft echter geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De handboeien hebben tijdens het bezoek aan het ziekenhuis op 19 augustus 2020 veel te strak gezeten. Als gevolg daarvan heeft klager nog steeds last van zijn linker pols en kan hij geen horloge dragen. Hij verzoekt de beroepscommissie getuigen te horen die kunnen bevestigen dat de handboeien te strak hebben gezeten. Ook verzoekt hij de beroepscommissie bij de medische dienst van de instelling navraag te doen over zijn pols.

 

Standpunt van het hoofd van de instelling

Door DV&O is op 19 augustus 2020 conform de werkinstructie gehandeld en zijn geen bijzonderheden in de dagrapportage vermeld. Navraag bij DV&O leert bovendien dat medewerkers van DV&O jaarlijks vaardigheidstrainingen ondergaan en hierin een examen afleggen. De inzet van vrijheidsbeperkende middelen, waaronder handboeien, maakt hiervan onderdeel uit. Namens het hoofd van de instelling wordt verwezen naar RSJ 16 januari 2017, 16/3790/TA, waarin is geoordeeld dat het aanbrengen van handboeien feitelijk handelen betreft en daarom niet beklagwaardig is.

Navraag bij de medische dienst heeft uitgewezen dat klager drie keer een consult heeft aangevraagd en ook drie keer bij de medische dienst is geweest, maar dat niets afwijkends is waargenomen. Klagers polsen waren niet rood en/of opgezwollen. Nu klager aangaf last te hebben en te houden van zijn polsen is hij doorgestuurd voor fysiotherapie, maar daar heeft hij geen gebruik van gemaakt.

Met betrekking tot klagers stelling dat hij op de terugreis is gejend door beveiligers van DV&O geldt dat geen sprake is geweest van roekeloos rijgedrag. Namens het hoofd van de instelling wordt verwezen naar het verweerschrift en de uitspraak van de beklagcommissie.

 

3. De beoordeling

Beklag onder a.

Op grond van de stukken en het behandelde ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat klager gedurende de heen- en terugreis naar het ziekenhuis op 19 augustus 2020 niet geboeid is vervoerd. Klager is wel geboeid begeleid naar zijn afspraak in het ziekenhuis en na zijn bezoek aan de arts weer geboeid teruggebracht naar de bus van DV&O. Dit op basis van de afweging van de beveiligers van DV&O omtrent klagers fysieke gesteldheid en het gegeven dat het ziekenhuis als zijnde een openbare ruimte is aangemerkt als extra risico op onttrekking aan het toezicht. Volgens het Bureau Juridische Ondersteuning DV&O hebben de beveiligers bij het boeien van klager gehandeld volgens de werkinstructie.

 

Ontvankelijkheid

Namens het hoofd van de instelling is verwezen naar RSJ 16 januari 2017, 16/3790/TA, waarin de beroepscommissie heeft overwogen dat het verwijt dat handboeien tijdens vervoer naar het ziekenhuis te strak zouden hebben gezeten feitelijk handelen van de medewerkers van DV&O betreft en dat dergelijk feitelijk handelen geen beslissing als bedoeld in artikel 56 of 57 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) betreft (en zodoende niet beklagwaardig is).

Anders dan de beroepscommissie in bovengenoemde uitspraak heeft overwogen, overweegt zij dat op het moment waarop het beklag ziet naar analogie van jurisprudentie van de beroepscommissie op het terrein van het gevangeniswezen een beslissing van medewerkers van DV&O betreffende de wijze van uitvoering van het vervoer naar een afspraak in een ziekenhuis kan worden aangemerkt als een beslissing waarvoor het hoofd van de instelling verantwoordelijk kan worden gehouden (o.m. RSJ 19 januari 2021 R-19/4170/GA). Nu het gaat om een (vermeende) beperking op het recht op lichamelijke integriteit dan wel onaantastbaarheid van het lichaam als bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de Bvt, is naar het oordeel van de beroepscommissie sprake van een op grond van artikel 56, eerste lid, onder e, van de Bvt voor beklag vatbare beslissing door of namens het hoofd van de instelling.

 

Inhoudelijke beoordeling

Klager heeft verzocht om een aantal personen als getuigen te horen en om navraag te doen bij de medische dienst. De beroepscommissie wijst deze verzoeken af, nu de noodzaak van het horen van getuigen en het (opnieuw) doen van navraag bij de medische dienst, mede gelet op de hierna te nemen beslissing, niet is gebleken. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Verder is, mede gelet op de ter zitting gegeven toelichting over de bevindingen van de medische dienst over de polsklachten van klager, niet aannemelijk geworden dat klager letsel heeft opgelopen als gevolg van het omdoen van de handboeien. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard met aanvulling van de gronden.

 

Beklag onder b.

Voor zover klager zich heeft beklaagd over jengedrag door de medewerkers van DV&O tijdens de terugreis naar de instelling geldt dat klachten over bejegening op grond van artikel 56, eerste lid, van de Bvt en volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie niet beklagwaardig zijn. Gelet hierop zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in dit onderdeel van zijn beklag.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie:

vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie betreffende het beklag onder b. en verklaart klager in zoverre alsnog niet-ontvankelijk in dat beklag;

verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 13 januari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter,
mr. drs. F.M.J. Bruggeman en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven