Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/28955/GA, 20 februari 2023, beroep
Uitspraakdatum:20-02-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/28955/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    20 februari 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de berekening en mededeling van de casemanager met betrekking tot de uitleg van het overgangsrecht voor deelname aan een penitentiair programma (PP).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht heeft op 17 augustus 2022 het beklag ongegrond verklaard (PD-2022-000352). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Dordrecht (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager is na 1 december 2021 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Met ingang van 1 december 2021 is deelname aan een PP niet langer mogelijk voor gedetineerden met een straf van meer dan twaalf maanden, tenzij de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf was aangevangen voor 1 december 2021. Indien de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf was aangevangen voor 1 december 2021, is deelname aan een ‘oud’ PP nog mogelijk op grond van het voornoemde overgangsrecht. De vraag is wanneer de tenuitvoerlegging van de straf is aangevangen: bij de inverzekeringstelling of bij de inbewaringstelling. 

In een brief van de Minister van Rechtsbescherming (hierna: de Minister) aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 21 juni 2021 staat, onder andere, het volgende: “Dit betekent dat indien een gedetineerde zich in voorlopige hechtenis bevindt op het moment dat de nieuwe PP-regeling in werking treedt, de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende maatregel is aangevangen. De, al dan niet geschorste, voorlopige hechtenis kan op een gegeven moment overlopen in de tenuitvoerlegging van een – onherroepelijk geworden – gevangenisstraf. Hiervoor geldt dan nog steeds dat de tenuitvoerlegging is aangevangen voor 1 december 2021. Daarmee is dus de overgangsbepaling van toepassing, mits het strafrestant op het moment van invoering van de nieuwe regeling niet langer is dan drie jaar”. 

Klager is op 30 november 2021 in verzekering gesteld en door de rechter-commissaris op 3 december 2021 in bewaring gesteld. Sinds 3 december 2021 verblijft klager in een PI. De inrichting houdt als moment van tenuitvoerlegging van de opgelegde straf 3 december 2021 aan, zodat klager niet in aanmerking komt voor deelname aan een PP. Klager acht een dergelijke uitleg van de overgangsregeling onredelijk en onbillijk, al was het maar omdat de duur van de inverzekeringstelling (op grond van artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht) wordt afgetrokken van de uiteindelijk opgelegde straf. Daar komt bij dat op grond van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) schadevergoeding kan worden toegekend aan een vrijgesproken verdachte, waarbij tevens schadevergoeding kan worden toegekend voor de periode van inverzekeringstelling. 

Bij berekening van de totale lengte van de opgelegde straf en toekenning van schadevergoeding bij vrijspraken, wordt gerekend met ingang van het moment van inverzekeringstelling en vangt de tenuitvoerlegging aan met de inverzekeringstelling. Door dit niet te doen voor wat betreft het overgangsrecht met betrekking tot het PP, handelt de inrichting onredelijk en onbillijk. Klager heeft er vanwege het standpunt van de inrichting voor gekozen geen verzoek om deelname aan een PP in te dienen, maar een verzoek tot plaatsing in een Beperkt Beveiligde Afdeling. Hij heeft echter ten onrechte niet in aanmerking kunnen komen voor deelname aan een PP. 

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen. 

Standpunt van de directeur
De directeur heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunt in beroep kenbaar te maken. 

3. De beoordeling
Het beklag richt zich tegen de berekening en mededeling van de casemanager met betrekking tot de uitleg van het overgangsrecht voor deelname aan een PP. Klager heeft er, gelet op het standpunt van de inrichting, voor gekozen om geen verzoek om deelname aan een PP bij de Minister in te dienen. 

Wet- en regelgeving
Door de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen zijn de regels voor deelname aan een PP veranderd. Met ingang van 1 december 2021 is deelname aan een PP niet langer mogelijk voor gedetineerden aan wie in totaal langer dan een jaar gevangenisstraf is opgelegd. In de Wet straffen en beschermen is evenwel overgangsrecht opgenomen, waardoor op 1 december 2021 de wetswijziging nog niet van toepassing is op alle gedetineerden. 

Het overgangsrecht is neergelegd in artikel IV van de Wet straffen en beschermen. Hieruit volgt dat het overgangsrecht, voor zover in onderhavige situatie relevant, van toepassing is op vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen waarvan de tenuitvoerlegging is aangevangen voor de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen. In het Beleidskader Penitentiair Programma, Overgangsrecht van het Gevangeniswezen (Stcrt. 2022, 17812) is tevens onder meer een overzicht gegeven over de doelgroep die onder het overgangsrecht valt.

Volgens artikel 1, aanhef en onder r, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) wordt onder ‘vrijheidsstraf’, voor zover relevant, verstaan: de gevangenisstraf.

Volgens artikel 1, aanhef en onder s, van de Pbw wordt onder ‘vrijheidsbenemende maatregel’, voor zover relevant, verstaan: de voorlopige hechtenis. 

Volgens artikel 133 Sv wordt onder de voorlopige hechtenis verstaan: de vrijheidsbeneming ingevolge enig bevel van bewaring, gevangenneming of gevangenhouding. 

Klagers situatie
Klager is op 30 november 2021 in verzekering gesteld door de hulpofficier van justitie en op 3 december 2021 in bewaring gesteld door de rechter-commissaris. Vervolgens is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, met aftrek.  

In klagers geval was vóór 1 december 2021 nog geen sprake van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel, nu de voorlopige hechtenis pas is aangevangen op 3 december 2021. Klager kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat moet worden gerekend vanaf het moment van inverzekeringstelling. Daarom is de beroepscommissie van oordeel dat klager niet onder het overgangsrecht viel. Het standpunt van de inrichting is dan ook juist. Van een foutieve berekening of anderszins onredelijk handelen van de casemanager is dan ook niet gebleken. De beroepscommissie merkt daarbij nog op dat klager ervoor had kunnen kiezen om zelf een verzoek te doen aan de Minister voor Rechtsbescherming. De beslissing over deelname aan een PP is immers aan hem voorbehouden.  De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden. 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden. 


Deze uitspraak is op 20 februari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. C. Fetter en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven