Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/29114/GV, 9 januari 2023, beroep
Uitspraakdatum:09-01-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          22/29114/GV

    

           

Betreft [klager]

Datum 9 januari 2023

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 25 augustus 2022 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. B.N.R. Maenen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Verweerder heeft pas vijf maanden na het indienen van het verzoek beslist, ook ondanks telefonisch contact tussen klagers raadsvrouw en de casemanager. De redelijke beslistermijn is daarmee ruimschoots overschreden (vergelijk RSJ 4 januari 2016, 15/3936/GA). Dat dient in dit geval te leiden tot toekenning van een tegemoetkoming (vergelijk RSJ 18 december 2018, 18/1683/GB).

In klagers detentie- & re-integratieplan (D&R-plan) is het aanhalen en verbeteren van familiebanden als een van zijn voornaamste re-integratiedoelen genoemd. Klager wil tijdens zijn re-integratieverlof zijn familie in Rotterdam bezoeken. De noodzaak voor het verlof is gelegen in het feit dat klager binnen de Penitentiaire Inrichting (PI) Heerhugowaard niet veel kan ondernemen met betrekking tot dit re-integratiedoel. Het recht op bezoek staat niet in de weg aan re-integratieverlof voor een bezoek aan familie (vergelijk RSJ 19 mei 2022, 21/23433/GV). Klager heeft al 9,5 jaar in detentie doorgebracht. Hij is 97% van de tijd gepromoveerd geweest. Hij bevindt zich in de laatste fase van zijn detentie (tot maart 2023), maar heeft tot op heden nog geen vrijheden genoten. Zijn resocialisatieproces komt in gevaar.

Het is voor klagers familie ondoenlijk om hem in de PI Heerhugowaard te bezoeken, gelet op de afstand vanaf Rotterdam. De heen- en terugreis duren samen ruim drie uur, terwijl een bezoekmoment maar een uur duurt. Klagers moeder is bovendien slecht ter been en wordt op zeer korte termijn geopereerd. Dat bemoeilijkt de bezoekmogelijkheden voor haar. Klager onderhoudt wel contact met zijn familie via beeldbellen en heeft een verzoek tot overplaatsing naar de PI Nieuwegein ingediend. Een inrichting in de regio Rotterdam is voor hem geen optie vanwege daar verblijvende medegedetineerden. Op dit moment kan klager vanuit detentie dus niet meer doen voor zijn re-integratiedoel.

In de PI Dordrecht en de PI Alphen te Alphen aan den Rijn kwam klagers moeder nog wel op bezoek. In de PI Heerhugowaard is zij de afgelopen vier jaar slechts twee keer langsgekomen. Ook de afstand naar de PI Nieuwegein is voor haar te groot. Klager heeft zijn moeder daardoor nu al ruim tweeënhalf jaar niet gezien.

Klager is er door zijn casemanager pas twee maanden na het indienen van de verlofaanvraag op gewezen dat er een delictanalyse en risicotaxatie moet worden opgesteld. Daarop heeft klager direct verzocht om dit te laten opstellen. Hij heeft inmiddels zeven verzoekbriefjes aan zijn casemanager en de inrichtingspsycholoog gericht, maar daarop is niet gereageerd. Klager heeft al geruime tijd uitvoerig contact met Reclassering Nederland om zich in te schrijven bij Exodus na zijn invrijheidstelling. Het is dus niet zo dat hij contact met reclasseringsmedewerkers weigert. Klager kan dan ook niet worden tegengeworpen dat er geen delictanalyse en risicotaxatie zijn opgesteld. Het ontbreken daarvan kan bovendien sinds 6 september 2020 op zichzelf niet meer leiden tot een afwijzing van het verzoek. Klager heeft overigens geen bezwaren tegen intensief toezicht of monitoring tijdens het verlof om eventuele risico’s te beperken.

Er kunnen geen problemen zijn met het verlofadres. Dit is het adres van zijn moeder. De minderjarige die op dit adres staat ingeschreven, is zijn zusje. In het kader van het opbouwen van de familieband is dit een logisch verlofadres. Klager heeft geen bekenden in de directe omgeving van dit adres. Het is bevreemdend dat een verblijf bij Exodus in Rotterdam wel is goedgekeurd, maar dat een verlofadres in Rotterdam niet mogelijk zou zijn. Klager heeft geen enkel contact met zijn medeverdachten en wenst dit ook niet. Hij heeft overigens wel vernomen dat medeverdachten, aan wie dezelfde straf is opgelegd, wel in de gelegenheid worden gesteld om met verlof te gaan.

 

Verzocht wordt (onder meer) om klager een tegemoetkoming toe te kennen en om het beroep te mogen toelichten tijdens een inhoudelijke behandeling.

 

Standpunt van verweerder

Verweerder heeft de bestreden beslissing en de onderliggende stukken toegestuurd, maar daarbij geen inhoudelijke reactie gegeven.

 

3. De beoordeling

Procedurele opmerkingen vooraf

Voor zover klager heeft bedoeld te verzoeken om het beroep mondeling te mogen toelichten, overweegt de beroepscommissie dat de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

De beroepscommissie heeft verweerder meerdere keren verzocht om de stukken en een inhoudelijke reactie op het beroepschrift toe te sturen. In zaken zoals deze – waarin al een lange periode is verstreken, zonder dat het verweer is ontvangen – heeft de beroepscommissie vervolgens (eenmalig) verzocht om in ieder geval de stukken toe te sturen. De beroepscommissie stelt vast dat verweerder daarop de stukken heeft toegestuurd en daarbij niet inhoudelijk heeft gereageerd. In dit geval bevatten de stukken, zoals gezegd, voldoende informatie om een uitspraak te kunnen doen op het beroep. Op basis daarvan overweegt de beroepscommissie als volgt.

Klagers situatie

Klager is sinds 26 februari 2013 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van vijftien jaar met aftrek, wegens gekwalificeerde doodslag, diefstal met geweld, afpersing en verboden wapenbezit. Daarnaast dient hij een vervangende hechtenis op grond van de wet Terwee van dertig dagen te ondergaan. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 26 maart 2023.

 

De wet- en regelgeving

In artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;

-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

 

In artikel 19, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat kortdurend re-integratieverlof niet langer duurt dan noodzakelijk voor het realiseren van het doel waarvoor dit verlof wordt verleend en dat dit verlof begint en eindigt op dezelfde dag.

In het tweede en derde lid is bepaald vanaf welk moment een gedetineerde voor dit verlof in aanmerking komt (op basis van de hoogte van de opgelegde straf, het gedeelte dat hij heeft ondergaan en het gedeelte dat hij nog moet ondergaan). Volgens het vierde lid kan worden afgeweken van het tweede en derde lid, op grond van zwaarwegende redenen die zien op de re-integratie van de gedetineerde.

In de artikelen 4 en 16 van de Regeling is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd en welke gedetineerden niet in aanmerking komen voor re-integratieverlof.

 

De bestreden beslissing

Verweerder heeft klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen, omdat:

-    onvoldoende duidelijk zou zijn hoe dit verlof bijdraagt aan klagers re-integratiedoelen, mede gelet op de beperkte stappen die klager binnen de inrichting heeft ondernomen voor zijn re-integratie;

-    de politie negatief heeft geadviseerd ten aanzien van het verlofadres;

-    er geen delictanalyse en risicotaxatie zijn afgenomen.

 

De overwegingen van de beroepscommissie

De beroepscommissie stelt voorop dat in een beroep tegen de beslissing van verweerder niet meer kan worden opgekomen tegen het niet-tijdig nemen van die beslissing. Dat kan alleen door beroep in te stellen tegen de (fictieve) weigering van verweerder om een beslissing te nemen. Of, als de oorzaak van de vertraging binnen de invloedsfeer van de directeur van de inrichting ligt, door daartegen beklag in te stellen bij de beklagcommissie. De beroepscommissie gaat daarom niet nader in op de stellingen van klagers raadsvrouw op dit punt.

De beroepscommissie stelt vast dat klager op grond van de voorwaarde in artikel 19, derde lid, van de Regeling in aanmerking kan komen voor kortdurend re-integratieverlof. De beroepscommissie zal beoordelen of verweerder in redelijkheid tot een afwijzing van het verzoek heeft kunnen komen.

Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet straffen en beschermen blijkt dat van de gedetineerde, als blijk van zijn motivatie en in het kader van een gefaseerde opbouw, wordt gevraagd om al binnen de muren van de inrichting te werken aan zijn re-integratie(doelen). In het kader van het herstel van familiebanden kan bijvoorbeeld worden verwacht dat de gedetineerde hieraan invulling geeft, althans probeert te geven, door bezoek, telefoneren en/of het schrijven van brieven.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is onvoldoende aannemelijk geworden dat klager op het moment van de bestreden beslissing voldeed aan wat er in dit opzicht van hem gevraagd wordt. Uit het selectieadvies blijkt dat klager toen nog maar één keer via beeldbellen contact heeft gehad met zijn familie, terwijl dit kennelijk wel vaker had gekund. In zijn D&R-plan staat beeldbellen in elk geval al vermeld met als startdatum 12 augustus 2021. Om die reden heeft de verlofcommissie ook negatief geadviseerd.

De beroepscommissie begrijpt dat klager inmiddels makkelijker bezoek zou kunnen ontvangen, nadat hij op zijn verzoek is overgeplaatst naar de PI Nieuwegein. Die overplaatsing en zijn verzoek daartoe zijn echter nog maar van recente datum. Het is dan ook niet onredelijk dat verweerder hieraan destijds nog geen doorslaggevend belang heeft toegekend bij de beoordeling van de mate waarin klager zich inspant voor het herstellen van zijn familiebanden. Het is nu in eerste instantie aan klager om te laten zien dat hij daadwerkelijk zoveel mogelijk gebruikmaakt van de mogelijkheden om binnen de inrichting te werken aan het herstel van de familiebanden.

Voor zover klagers moeder niet in staat zou zijn om naar de inrichting te reizen, geldt dat daarvoor ‘omgekeerd bezoek’ (incidenteel verlof op grond van artikel 25, eerste lid, van de Regeling) zou kunnen worden verleend. Dan moet klager dit wel met (medische) stukken onderbouwen, zodat de medisch adviseur bij de afdeling Individuele Medische Advisering kan beoordelen of incidenteel verlof medisch geïndiceerd is. Dit is thans echter niet aan de orde. Incidenteel verlof heeft immers een ander karakter dan re-integratieverlof.

De beroepscommissie benadrukt wel dat zij het van belang acht dat op korte termijn wordt bezien hoe klagers re-integratie in de laatste maanden van zijn detentie zo goed mogelijk nog kan worden vormgegeven – mits hij (sinds de bestreden beslissing) binnen de inrichting al stappen onderneemt voor zijn re-integratie. Dit is eens temeer van belang, nu klager een lange detentie heeft ondergaan. Bovendien is zijn gedrag in de inrichting goed en worden de risico’s als laag ingeschat. Dit betekent dat dit kennelijk niet aan het verlenen van vrijheden in de weg hoeft te staan. Hiernaast gaat de beroepscommissie er, net als klagers raadsvrouw, van uit dat de delictanalyse en risicotaxatie op dit moment – sinds 6 september 2022 – geen voorwaarde meer zijn voor het verlenen van verlof aan klager.

Gelet op de beperkte inspanningen die klager – ten tijde van de bestreden beslissing – vanuit de inrichting heeft geleverd voor het herstellen van zijn familiebanden, kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 9 januari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter,
F. van Dekken en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven