Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/28714/GA, 31 januari 2023, beroep
Uitspraakdatum:31-01-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          22/28714/GA   

           

Betreft [klager]

Datum 31 januari 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het handelen van zijn casemanager met betrekking tot zijn beoogde deelname aan een penitentiair programma (PP).

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Achterhoek te Zutphen heeft op 4 juli 2022 het beklag ongegrond verklaard (OH-2021-344). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en de directeur van de PI Achterhoek (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De beoordeling

Voor zover in beroep wordt geklaagd over de termijn voordat de beklagrechter op het beklag heeft beslist, merkt de beroepscommissie op dat het wenselijk is dat voortvarend op een beklag wordt beslist en dat de wettelijke termijn hiervoor in beginsel vier weken is. De wet verbindt er echter geen gevolgen aan wanneer dat niet gebeurt.

Klagers casemanager heeft klagers verzoek om deelname aan een PP niet – voorzien van adviezen – voorgelegd aan de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister), omdat klager begeleid zou moeten wonen. Volgens de casemanager is dat, sinds de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen, niet meer mogelijk in het kader van een PP. Klager stelt dat dit nog wel kan, omdat begeleid wonen iets anders is dan beschermd wonen.

De beklagrechter heeft bij de beoordeling van het beklag afgewogen of klager in aanmerking kwam voor deelname aan een PP. Die beslissing is echter voorbehouden aan de Minister. Tegen die beslissing staat vervolgens rechtstreeks beroep open bij de beroepscommissie. Om diezelfde reden had de casemanager de procedure van klagers aanvraag voor een PP ook niet zonder klagers uitdrukkelijke instemming mogen stopzetten. Het is immers aan de gedetineerde om te bepalen of hij zijn verzoek wil voorleggen aan de Minister om daarop te beslissen (vergelijk RSJ 19 oktober 2020, R 20/7704/GA). Uit niets blijkt dat klager zijn verzoek om deelname aan een PP heeft willen intrekken.

Nu klagers verzoek niet (voorzien van adviezen) is toegestuurd aan de Minister, zal de beroepscommissie het beroep en het onderliggende beklag gegrond verklaren.

Klager is inmiddels in vrijheid gesteld. De beroepscommissie ziet in dit geval aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, hoewel niet kan worden vastgesteld of de Minister klagers verzoek uiteindelijk zou hebben toegewezen. Het is naar het oordeel van de beroepscommissie in elk geval niet evident dat klager niet voor deelname aan een PP in aanmerking kwam, enkel omdat begeleid wonen was geïndiceerd. Klager heeft er immers terecht op gewezen dat begeleid wonen iets anders is dan beschermd wonen. Begeleid wonen is in grotere mate zelfstandig en het is dus maar de vraag of de begeleiding die in dat geval wordt geboden niet (soms) onder ambulante zorg moet worden geschaard, of kan vallen onder een van de andere begrippen die zijn genoemd in artikel 5, tweede lid, van de Penitentiaire maatregel. De wet- en regelgeving biedt hierover geen uitsluitsel. Begeleid wonen is, in tegenstelling tot beschermd wonen, namelijk geen wettelijke term. Het zou dus ook per geval kunnen verschillen.

De beroepscommissie merkt op dat zij in eerdere uitspraken (over de afwijzing van een verzoek om deelname aan een PP door de Minister) geen aandacht heeft besteed aan het onderscheid tussen beschermd en begeleid wonen. Het is aan de Minister om deze vraag in een voorkomend geval te beantwoorden en dit antwoord, als beroep zou worden ingesteld, nader toe te lichten, zodat de beroepscommissie hierover (per geval) kan oordelen. Die toelichting ontbreekt nu.

Omdat ook niet evident is dat klager wel in aanmerking kwam voor deelname aan een PP (op grond van dit criterium én alle overige aspecten die een rol spelen) en hij bovendien zelf rechtstreeks bij de Minister een verzoek om deelname aan een PP had kunnen indienen (vergelijk RSJ 24 januari 2020, R-19/4109/GA), zal de beroepscommissie niet aansluiten bij het standaardbedrag voor het ten onrechte niet mogen deelnemen aan een PP. Zij zal de hoogte van de tegemoetkoming bepalen op €40,-.

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €40,-.

 

Deze uitspraak is op 31 januari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. A. Jongsma en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven