Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/28863/TA, 30 december 2022, beroep
Uitspraakdatum:30-12-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Schade  v

 

 

Nummer          22/28863/TA   

           

Betreft [klager]

Datum 30 december 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat zijn kleding is gekrompen en verkleurd doordat een staflid zonder klagers toestemming die kleding in de droger heeft gedaan.

De beklagcommissie bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal (hierna: de instelling) heeft op 4 augustus 2022 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht (K-2022-174). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klager heeft beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager en namens de instelling […], hoofd behandeling bij de instelling, gehoord op de zitting van 23 november 2022 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

Mevrouw S. van Woerden, lid van de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Er zijn twee wasmachines met een verschillende kleur op de afdeling, één voor was van de patiënten van de afdeling en één voor was van de separeerruimte. Men liegt over wat er werkelijk is gebeurd. In het verweerschrift beweert men dat klager zijn kleding in de wasmachine voor separatiekleding heeft gedaan. Dat klopt niet, want iedereen weet dat je geen kleren kan en mag wassen in die wasmachine en omdat het een EVBG-afdeling is, worden de regels daar nauwkeurig nageleefd. Je kan op deze afdeling niets ondernemen zonder het toezicht van een personeelslid. Als klagers kleding al in die wasmachine had gezeten – wat niet zo is – en men die wasmachine nodig had, had personeelslid K. klagers spullen in een wasmand moeten leggen en niet in de droger zoals hij heeft gedaan. Hierdoor zijn klagers kleren waaronder zijn boxershorts, katoenen T-shirts en vier katoenen trainingsbroeken gekrompen. Klager heeft dit meteen gemeld bij personeelslid H. die toen beweerde dat K. dat niet had gedaan, maar K. heeft toegegeven wel klagers was uit de wasmachine te hebben gehaald en in de droger te hebben gedaan.

Men beweert ook dat de (mede)personeelsleden niet op de hoogte waren, terwijl klagers mentor N. wel op de hoogte was. Zij heeft de gekrompen kleding gezien en stond erachter dat voor klager €150,- werd opgenomen om spullen op de lentemarkt, die circa twee weken later werd gehouden, te kunnen kopen. Je mag en kan niet zonder een reden geld opnemen. Klager overlegt ter onderbouwing hiervan de bonnen van zijn aankopen en de rekening-courant waarop de geldopname staat vermeld. Klager heeft de kleding weggegooid, omdat hij er niets meer aan had. Hij is €100,- aan vervangende kleding kwijt. Klager heeft N. gezegd in beklag te gaan. Daarop heeft zij gezegd dat het om dure kleding gaat, maar toen heeft klager gemeld dat hij niet moeilijk zou doen en met een vergoeding van € 100,- tevreden zou zijn.

 

Standpunt van het hoofd van de instelling

Klager had mogelijk schade aan zijn kleding. Personeelslid K. heeft niet betwist dat klager schade aan zijn kleding had. De omvang van de schade is echter niet te verifiëren nu klager de bewuste kleding, dus de bewijsstukken, zelf heeft weggegooid. Er is niet meer gesproken met personeelslid K., die niet meer in de instelling werkt. Er is ook niet gesproken met personeelslid N. 

 

3. De beoordeling

Volgens vaste jurisprudentie (onder meer RSJ 23 maart 2016, 15/4093/TA en 15/4120/TA) kan het hoofd van de instelling verantwoordelijk worden gehouden voor schade aan eigendommen van de verpleegde die door personeel van de instelling is toegebracht. Nu klager zich in feite beklaagt over een inbreuk op zijn eigendomsrecht, had de beklagcommissie klager op grond van het bepaalde in artikel 56, eerste lid, onder e, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden in zijn klacht moeten ontvangen. De beroepscommissie zal daarom de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen, klager alsnog ontvangen in zijn beklag en het beklag om proceseconomische redenen zelf inhoudelijk beoordelen.

Op grond van de stukken en het behandelde ter zitting komt naar voren dat mogelijke schade aan klagers kleding als gevolg van het handelen van personeelslid K. op 19 april 2022 niet door personeelslid K. is betwist. Wel stelt de instelling dat de schade en daarmee de omvang daarvan niet is vast te stellen, omdat klager de bewuste kleding heeft weggegooid. De instelling heeft in dit verband in de beklagprocedure tevens verklaard dat klager op 19 april 2022 de staf niet heeft gemeld dat zijn kleding gekrompen en verkleurd was en dat uit navraag naar aanleiding van de klacht niet is gebleken dat de staf op een later moment van schade aan klagers kleding op de hoogte is geraakt.

Klager stelt daartegenover dat personeelslid K. klager zijn excuses heeft aangeboden, en dat zijn mentor N. ook op de hoogte was van de schade aan zijn kleding.

Verder heeft klager verklaard dat hij via personeelslid N. geld heeft mogen opnemen voor (gedeeltelijke) vervanging van zijn beschadigde kleding. Op het door klager ter zitting overgelegde afschrift van zijn rekening-courant van 4 juli 2022 staat vermeld dat een bedrag van €125,19 is opgenomen met als referentie Lentemarkt 31 mei 2022. Verder heeft klager een aantal ongedateerde bonnen met opdruk Fivoor overgelegd waarop staat voor welke bedragen klager onder meer diverse shirts en truien bij de Primark heeft aangeschaft.

De beroepscommissie acht in het licht van bovenstaande verklaringen voldoende aannemelijk geworden dat klagers kleding op 19 april 2022 is beschadigd als gevolg van de omstandigheid dat personeelslid K. klagers was in de droger heeft gedaan, los van de vraag in hoeverre dit al dan niet verwijtbaar was.

Niet is gebleken dat de instelling destijds bij de personeelsleden K. en N. (verdere) navraag naar op 19 april 2022 opgelopen schade en omvang daarvan aan klagers kleding heeft gedaan.

Hoewel het niet handig is dat klager de bewuste kleding die als bewijsstuk had kunnen dienen heeft weggegooid en de door klager ter zitting overgelegde stukken niet onomstotelijk aantonen dat klager het van zijn rekening opgenomen bedrag van €125,19 heeft besteed aan kleding ter (gedeeltelijke) vervanging van zijn beschadigde kleding, acht de beroepscommissie niet onaannemelijk dat klager – naar hij zelf consequent aangeeft – een schadepost van €100,- heeft althans een dergelijke tegemoetkoming in de door hem opgelopen schade voldoende acht. Dit bedrag komt niet onredelijk voor in het licht van de volgens klager onder meer beschadigde boxershorts, katoenen T-shirts en vier katoenen trainingsbroeken.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen, klager alsnog ontvankelijk verklaren in het beklag en dit beklag gegrond verklaren.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €100,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond.

Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €100,-.

 

Deze uitspraak is op 30 december 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter,
mr. drs. L.C. Mulder en mr. dr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven