Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27532/GA, 4 mei 2023, beroep
Uitspraakdatum:04-05-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/27532/GA

               

Betreft [klager]

Datum 4 mei 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft (voor zover in beroep aan de orde) beklag ingesteld tegen de beslissing van 17 januari 2022 tot verlenging van toezichtmaatregelen in het kader van klagers plaatsing op de lijst van gedetineerden met een vlucht of maatschappelijk risico (GVM-lijst).

 

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel heeft op 17 mei 2022 het beklag ongegrond verklaard (IJ-2022-133). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klagers raadsvrouw, mr. S. van Minderhout, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager en mr. M.E. Broekert – namens klagers raadsvrouw mr. S. van Minderhout – gehoord op de digitale zitting van 10 november 2022. De directeur van de PI Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen. Het lid van de beroepscommissie, F. van Dekken, was niet ter zitting aanwezig maar leest en beslist op de stukken mee.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De beslissing tot oplegging van toezichtmaatregelen is in strijd met de wet en vaste rechtspraak.

 

De noodzaak van de maatregelen ´individueel bezoek met toezicht´, ´vooraf advies aanvragen over bezoekers aan GRIP´, ´opnemen, afluisteren, vertalen, gesprekken bezoek en indien nodig zenden aan GRIP´ en ´vervoer BOT/EBV´ wordt in de bestreden beslissing niet onderbouwd. De noodzaak van de maatregel ´visitatie na bezoek en op indicatie´ ontbreekt eveneens, nu de onderbouwing bij deze maatregel door de directeur niet is afgemaakt.

 

De overige maatregelen zijn dusdanig summier en algemeen onderbouwd dat ook bij deze maatregelen de noodzaak onvoldoende is onderbouwd dan wel ontbreekt. Bij het opleggen/verlengen van de maatregelen en daarmee het opleggen/verlengen van beperkingen aan een gedetineerde, dient steeds maatwerk te worden geleverd. In de beslissing van de directeur wordt echter standaard bij bijna iedere onderbouwing aangegeven dat vanwege klager zijn verdenking, de vermeende positie binnen een crimineel samenwerkingsverband (CSV) en zijn vermeende contacten binnen diverse criminele groepen het monitoren van zijn contacten met de buitenwereld geïndiceerd wordt geacht. De latente (liquidatie)dreiging op klagers leven wordt ook verschillende keren genoemd als onderbouwing van de noodzakelijkheid. Het is te makkelijk om telkens enkel bij de verdenking van klager als onderbouwing van de noodzaak van de maatregelen aan te haken. Van een verdenking is nog steeds sprake nu klager niet onherroepelijk is veroordeeld. Op een gegeven moment moeten ook andere omstandigheden een rol spelen en dient een extra motivering plaats te vinden.

 

Klagers vermeende positie binnen een CSV is geen criterium waarvoor hij op de GVM-lijst is geplaatst. Uit de bestreden beslissing volgt niet op basis van welke stukken zijn positie binnen een CSV vastgesteld zou zijn. Klager heeft eerder aangegeven dat de informatie waarop de directeur zich heeft gebaseerd onduidelijk is en onvoldoende informatie bevat om aan te nemen dat de toezichtmaatregelen noodzakelijk zouden zijn. De directeur heeft de toezichtmaatregelen opgelegd naar aanleiding van informatie van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP). De directeur kan deze informatie niet inhoudelijk toetsen. Klager betwist echter dat de directeur zich ervan heeft vergewist dat deze informatie actueel, betrouwbaar en concreet is. Het is onbekend wanneer de GRIP-informatie is verkregen en op welke periode de informatie ziet. Ook is onbekend waarop het GRIP die informatie zou hebben gebaseerd.

 

De toezichtmaatregel 'bij spoedtransport begeleid door politie' wijkt af van het uitgangspunt omtrent vervoer zoals vastgelegd in de circulaire 'Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico' van 8 juli 2021 (hierna: de circulaire). Het uitgangspunt volgens de circulaire is extra beveiligd vervoer. Opschaling is conform de circulaire mogelijk na een besluit van Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O). Uit de bestreden beslissing volgt niet of er een besluit van DV&O ten grondslag ligt aan de opschaling of welke feiten en omstandigheden hierbij zijn betrokken. Niet kan worden getoetst of de beslissing tot opschaling bevoegd is genomen en of de opschaling noodzakelijk is.

 

Verder is er geen sprake van een deugdelijke, zelfstandige en inzichtelijke belangenafweging. In de beslissing tot het opleggen van de toezichtmaatregelen wordt slechts benoemd dat het persoonlijk belang van klager is afgewogen tegen het belang van de orde en veiligheid binnen en buiten de inrichting. Niet wordt inzichtelijk gemaakt welke belangen van klager zijn meegenomen in de besluitvorming en op welke manier deze belangenafweging heeft plaatsgevonden. Op grond van vaste jurisprudentie van de beroepscommissie gaan klagers belangen, naarmate de maatregelen langer duren, zwaarder wegen. Het is bovendien aan de directeur om binnen de circulaire geformuleerde grenzen de uitoefening van de aan hem toegekende bevoegdheden op een wijze te gebruiken die voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Uit de beslissing volgt niet om welke reden er niet met minder ingrijpende maatregelen zou kunnen worden volstaan.

 

Gelet op het voorgaande stelt klager dat door de beklagcommissie bij het nemen van de bestreden beslissing niet alle relevante feiten en omstandigheden zijn meegenomen.

 

Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie te vernietigen en een tegemoetkoming aan klager toe te kennen.

 

Standpunt van de directeur

Hetgeen door de directeur bij de beklagcommissie is aangevoerd, dient als herhaald en ingelast te worden beschouwd. De directeur persisteert bij deze gronden.

 

3. De beoordeling

De directeur kan toezichtmaatregelen opleggen aan een gedetineerde die is geplaatst op de GVM-lijst, als dit noodzakelijk is in verband met de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. Voordat de directeur hiertoe beslist, dient hij of zij een eigen belangenafweging te maken over de noodzaak van die toezichtmaatregelen. De beslissing moet worden genomen op basis van (ten minste) de informatie van het GRIP, de visie van de directeur en de informatie die de gedetineerde verschaft tijdens het horen door de directeur (zie o.a. RSJ 21 maart 2022, 21/20046/GA en 21/20194/GA).

 

Blijkens de bestreden beslissing is klager op 12 januari 2022 (wederom) besproken in het Operationeel Overleg (OO) en is besloten klagers GVM-status ´hoog´ te handhaven. Deze status is aan klager toegekend vanwege het risico op liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde en ondermijning van gezag van directie en personeel in de inrichting. De directeur heeft op grond van informatie uit de verkregen GRIP-rapportages, het OO en het selectieadvies aanleiding gezien om aan klager toezichthoudende maatregelen op te leggen. Uit deze informatie volgt – kort samengevat – dat klager de leiding zou hebben of krijgen over een stevige, zeer gewelddadige organisatie. Verder blijkt uit de bestreden beslissing dat de directie deze informatie actueel, betrouwbaar en concreet heeft geacht en een belangenafweging aan de beslissing ten grondslag gelegd. De directeur heeft overwogen dat klagers strafzaak volop diende, dat in (zo begrijpt de beroepscommissie) januari en februari 2022 een reeks zittingen zou plaatsvinden en dat geen sprake was van nieuwe informatie op grond waarvan een ander besluit kon worden genomen. De directeur achtte op grond hiervan het belang van de orde en veiligheid binnen en buiten de inrichting zwaarwegender dan klagers persoonlijke belang. Ten slotte heeft de directeur klager voorafgaand aan de verlenging van de aan klager opgelegde toezichtmaatregelen gehoord. In zoverre kan de beroepscommissie de beslissing van de directeur volgen.

 

Dat de indicatie ´ondermijning van gezag van directie en personeel in de inrichting´ aan de bestreden beslissing ter grondslag is gelegd kan de beroepscommissie evenwel niet goed volgen. Uit de onderbouwing van de toezichtmaatregelen in de bestreden beslissing volgt immers niet dat deze indicatie de oplegging hiervan noodzakelijk maakt. Met het liquidatiegevaar, dat ook als onderbouwing van de maatregelen is opgenomen, is de noodzaak van de maatregelen echter voldoende aannemelijk geworden.

Bij de motivering van die maatregelen mocht de directeur naar het oordeel van de beroepscommissie ook klagers (vermeende) positie binnen een CSV betrekken.

 

Ten aanzien van het standpunt van klager dat niet van alle toezichtmaatregelen de noodzaak afzonderlijk in de bestreden beslissing is onderbouwd, overweegt de beroepscommissie als volgt.

 

De beroepscommissie stelt vast dat de toezichtmaatregelen die zien op de categorie ‘bezoek’ (te weten ‘individueel bezoek met toezicht’, ‘vooraf advies aanvragen over bezoekers aan GRIP’ en ‘opnemen, afluisteren, vertalen gesprekken bezoek en indien nodig zenden aan GRIP’) in de bestreden beslissing in het geheel niet worden gemotiveerd. Zonder nadere motivering heeft de directeur de noodzaak tot oplegging van deze maatregelen naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende onderbouwd. De beroepscommissie zal het beroep en het onderliggende beklag dan ook in zoverre gegrond verklaren. Zij ziet daarbij aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen van €15,-.

 

Voor het overige is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur de noodzaak tot voortzetting van de maatregelen voldoende heeft onderbouwd. De beroepscommissie neemt daarbij in aanmerking dat de maatregelen, alhoewel soms niet afzonderlijk, wel per categorie (zoals ‘telefonie’, ‘post’ en ‘vervoer’) zijn onderbouwd en dat voldoende aannemelijk is geworden dat de oplegging van deze maatregelen noodzakelijk is in verband met klagers veiligheid alsook voor de veiligheid van anderen zowel binnen als buiten de inrichting. Dit geldt in ieder geval ten aanzien van de maatregelen ´visitatie na bezoek en op indicatie´ en ´vervoer BOT/EBV´. Ten aanzien van de vermelding ´bij spoedtransport begeleid door politie´ overweegt de beroepscommissie als volgt. Uit de circulaire volgt – zoals namens klager naar voren gebracht – dat extra begeleid vervoer het uitgangspunt is en dat opschaling mogelijk is naar inzet, hetgeen een besluit van de DV&O betreft. De beroepscommissie begrijpt de vermelding van deze maatregel in dit geval zo dat, indien zich een situatie van spoedtransport zal voordoen de directeur aan de DV&O zal adviseren dat bij klager sprake zou behoren te zijn van begeleiding door de politie. Dat acht de beroepscommissie gelet op al het voorgaande begrijpelijk.

 

Gelet op het voorgaande kan hetgeen in beroep is aangevoerd naar het oordeel van de beroepscommissie in zoverre dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond ten aanzien van de oplegging van toezichtmaatregelen in de categorie ‘bezoek’,  vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €15,-.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, met wijziging van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 4 mei 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. E. Dinjens, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven