Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7575/GA, 13 februari 2023, beroep
Uitspraakdatum:13-02-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          R-20/7575/GA

                                   

Betreft [klager]

Datum 13 februari 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft - voor zover in beroep aan de orde - beklag ingesteld tegen:

a.         het gedurende zijn ziekenhuisopname niet mogen telefoneren met zijn familie en het niet informeren van zijn familie over zijn operatie (SC 2020/33);

b.         het gedurende zijn ziekenhuisopname niet mogen telefoneren met zijn advocaat (SC 2020/34);

c.         de aanwezigheid van bewaking tijdens gesprekken met artsen en verpleegkundigen (SC 2020/35);

d.         het door de bewakers uitoefenen van druk op de artsen waardoor medische behandelingen niet zijn verricht (SC 2020/36);

e.         het structureel verstrekken van halal maaltijden terwijl hij geen moslim is (SC 2020/38);

f.          het moeten verblijven in een koude cel (SC 2020/39);

g.         het onvoldoende aanbieden van sport (SC 2020/43).

 

De beklagcommissie bij het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) Scheveningen heeft op 29 juni 2020 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. J.J. Serrarens, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De raadsvrouw had ook beroep ingesteld tegen het niet afbellen van een bezoeker tijdens zijn ziekenhuisbezoek (SC 2020/37), maar dit gedeelte heeft zij op 10 augustus 2020 ingetrokken.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van het JCvSZ Scheveningen (hierna: de directeur) in eerste instantie in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

Op 1 september 2022, heeft de beroepscommissie klagers raadsvrouw en (telefonisch) […], juridisch medewerker bij het JCvSZ Scheveningen, gehoord op de zitting in het Justitieel Complex Zaanstad. Mr. A. Back, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig. Klager, aan wie strafonderbreking is verleend en die behoorlijk is opgeroepen, is niet verschenen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Beklag a.

Klager werd permanent bewaakt in het ziekenhuis, dus er was vanuit veiligheidsoogpunt geen enkele reden om klager te verbieden vanuit het ziekenhuis met zijn gezin te bellen. De ratio van de regel dat gedetineerden niet mogen bellen vóór een transport, is gelegen in het voorkomen dat een gedetineerde tijdens het transport, met behulp van derden, probeert te ontsnappen. De directeur heeft klagers familie niet ingelicht over zijn ziekenhuisopname.

Vanuit de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard, waar klager kort voor zijn plaatsing in het JCvSZ Scheveningen verbleef, was kenbaar gemaakt dat er geen bezwaar was om klager te laten bellen met zijn familie. Klager heeft die week weliswaar tien minuten kunnen bellen, maar het ligt voor de hand dat hij juist graag vanuit het ziekenhuis had willen bellen om te vertellen dat de operatie goed was gegaan. Een medegedetineerde heeft klagers familie verteld dat hij zou worden opgenomen, waardoor de familie natuurlijk benieuwd was hoe het was afgelopen.

 

Beklag b.

Klager heeft minstens tien keer verzocht om met zijn raadsvrouw te bellen. Daartoe bestond ook noodzaak. Klager wilde namelijk via zijn advocaat beklag instellen tegen het feit dat hij niet zelf met zijn familie mocht bellen. Daarnaast had klager via zijn advocaat zijn familie willen inlichten.

 

Beklag c. en d.

Bij alle gesprekken met artsen en verpleegkundigen op klagers kamer in het ziekenhuis waren twee medewerkers van het Interne Bijstandsteam (IBT) aanwezig. Eén vrouwelijke arts heeft uitdrukkelijk gevraagd aan de IBT-ers om de kamer te verlaten, zodat zij alleen met klager kon spreken. Aan dat verzoek werd geen gehoor gegeven. De IBT-ers vroegen ook steeds om medische informatie aan het personeel en maakten, tot ergernis van het medisch personeel, meerdere malen kenbaar dat zij snel terug wilden naar het JCvSZ.

De directeur heeft geen belangenafweging gemaakt, die hij, gelet op RSJ 26 augustus 2013, 13/1368/GA, wel had moeten maken. Klager had buiten de aanwezigheid van toezichthoudend personeel met zijn behandelaars moeten kunnen praten, nu er uit veiligheidsoverwegingen geen sprake was van een noodzaak om toezicht te houden. Het doet er wat dat betreft niet eens toe of het medisch personeel zou hebben gevraagd om de kamer te verlaten, nu dat het uitgangspunt dient te zijn.

Klager lag vier hoog op een zaal waar geen raam open kon. De IBT-ers hadden achter de deur kunnen wachten. Dat was de enige denkbare vluchtroute, nog daargelaten dat klager bedlegerig was.

 

Beklag e.

Klager heeft gedurende zijn verblijf in het JCvSZ uitsluitend halal maaltijden gekregen, terwijl hij vanuit zijn geloofs- en levensovertuiging grote moeite heeft met de wijze waarop dieren halal worden geslacht. Het is niet juist dat klager gesprekken heeft gevoerd met het Hoofd verplegingsdienst over zijn dieetvoeding. De directeur heeft erkend dat halalvoeding werd verstrekt.

 

Beklag f.

Klager heeft, samen met zijn celgenoot, twee weken zonder verwarming op cel verbleven. Pas daarna werd een kacheltje verstrekt. Tot die tijd had klager alleen een extra deken.

 

Beklag g.

De sportinstructeurs kwamen volkomen onverwachts op ongezette en ongelukkige momenten. Als klager niet op stel en sprong mee kon doen, doordat hij bijvoorbeeld wachtte op wondverzorging, fysiotherapie had of deelnam aan de recreatie, vertrokken de instructeurs weer. Op een later moment inhalen kon niet meer, vanwege personeelsgebrek.

Standpunt van de directeur

Beklag a.

Klager is twee dagen in het ziekenhuis geweest, voor een niet-levensbedreigende operatie. Hij heeft in de week van zijn opname gewoon tien minuten kunnen bellen, conform artikel 39, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Klager heeft van tevoren op slinkse wijze zijn familie ingelicht over het ziekenhuisbezoek, terwijl hij – gelet op zijn detentieachtergrond – wist dat dat niet mocht.

 

Beklag b.

Klager had tijdens het ziekenhuisbezoek geen strafzaken lopen. Er was dus geen noodzaak om zijn advocaat vanuit het ziekenhuis te bellen.

 

Beklag c. en d.

Op grond van artikel 19, eerste lid, van de Regeling vervoer van justitiabelen (hierna: de Regeling) geschiedt een medisch onderzoek in het bijzijn van de transportbegeleider die daarbij discretie in acht neemt. Wanneer artsen of verpleegkundigen met gedetineerden gesprekken willen voeren waarbij zij de aanwezigheid van het bewakend personeel ongewenst achten, kunnen zij dat bij het IBT aangeven. Volgens het veiligheidsprotocol wordt de ziekenhuiskamer dan eerst geïnspecteerd op onder meer (scherpe) voorwerpen, vluchtroutes en toezichtmogelijkheden en wordt de kamer ‘veilig gesteld’. Vervolgens neemt het bewakend personeel positie in buiten de ziekenhuiskamer, waarna de arts en/of verpleegkundigen hun gang kunnen gaan.

In het geval van klager ging het om ad-hoc-bezoeken van artsen en verpleegkundigen. Zij hebben niet aangegeven dat de aanwezigheid van het bewakend personeel ongewenst was. Dat heeft de ploegleider bij de IBT-ers nagevraagd. Bewakend personeel zal altijd contact opnemen met de ploegleider van het IBT wanneer aan hen wordt gevraagd om het directe toezicht te onderbreken voor een vertrouwelijk gesprek van de arts/verpleegkundige met de gedetineerde of voor het verrichten van medische handelingen. De ploegleider van het IBT neemt dan een beslissing of laat deze nemen door de directeur.

In RSJ 26 augustus 2013, 13/1368/GA is bepaald dat bij een bezoek van een gedetineerde aan een arts geen toezichthoudend personeel aanwezig dient te zijn in de kamer. Dit is volgens de directeur anders wanneer een gedetineerde in een ziekenhuis verblijft, de gedetineerde ad hoc door een arts of verpleegkundige wordt bezocht, er geen gelegenheid is of geboden wordt de vereiste voorbereidingshandelingen te treffen, en de arts of verpleegkundig geen bezwaren toont tegen de aanwezigheid van bewakend personeel.

 

Beklag e.

Klager heeft meerdere gesprekken gehad met een medewerker van de keuken en het Hoofd verplegingsdienst over zijn dieetvoeding. Nadat klager bezwaar maakte tegen halal voeding, kreeg hij niet-halal voeding. Klager had op geen enkel moment daaraan voorafgaand aangegeven bezwaar te hebben tegen de verstrekking van halal dieetvoeding.

 

Beklag f. en g.

De directeur verwijst naar het verweerschrift in beklag.

3. De beoordeling

Beklag a.

Een gedetineerde mag voorafgaand aan een ziekenhuisbezoek niet bellen met zijn netwerk. Dit om te voorkomen dat hulp van buitenaf wordt ingeschakeld om (bijvoorbeeld) de gedetineerde te laten ontvluchten. De beroepscommissie trekt de lijn door naar niet mogen bellen gedurende het verblijf in het ziekenhuis zelf en/of voorafgaand aan het transport terug naar de inrichting. Dit wordt ingegeven door de ratio van de regel en de omstandigheid dat communicatie in een ziekenhuis, anders dan in een PI of Justitieel Complex, niet kan worden gemonitord. Daarbij komt dat klager kennelijk al in strijd met de regels zijn familie heeft weten in te lichten over het ziekenhuisbezoek. De beroepscommissie begrijpt daarom dat de directeur klager niet (nogmaals) contact heeft willen laten opnemen met zijn netwerk. Er zijn geen argumenten aangevoerd die maken dat deze regel niet voor klager zou moeten gelden. Verder is het onbetwist dat in die week is voldaan aan het bepaalde in artikel 39, eerste lid, van de Pbw.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen, met aanvulling van de gronden.

 

Beklag b.

Uit de reactie van directeur in de beklagfase volgt dat de ploegleider van het IBT bij de leden van het IBT heeft nagevraagd of klager aan een van hen had gevraagd of hij zijn raadsvrouw  mocht bellen. Volgens de ploegleider heeft klager dit niet gevraagd. De beroepscommissie heeft geen reden hieraan te twijfelen. Of er sprake was van een noodzaak kan daarom in het midden blijven. Nu niet is gebleken van een beslissing van de directeur, moet klager immers alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag worden verklaard.

 

Beklag c.

Op grond van artikel 42, vierde lid, onder c, van de Pbw draagt de directeur zorg voor de overbrenging van de gedetineerde naar het ziekenhuis, indien de behandeling van de gedetineerde door een arts aldaar plaatsvindt. De directeur is verantwoordelijk voor de wijze van uitvoering van dit vervoer.

Vaststaat dat een of meerdere personeelsleden van het IBT aanwezig waren in de ruimte waar klager medisch contact had met artsen en verpleegkundigen.

De beroepscommissie heeft in RSJ 30 maart 2020, R-19/3386/GA – zakelijk weergegeven – overwogen dat het uitgangspunt dient te zijn dat bewakend personeel niet aanwezig is in een behandelruimte, tenzij dit (strikt) noodzakelijk wordt geacht. De directeur dient in dat kader een zelfstandige belangenafweging te maken tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde bij raadpleging van/behandeling door een arts zonder dat daarbij toezichthoudend personeel aanwezig is, en anderzijds het algemene belang van handhaving van de orde en veiligheid en de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Voor zover in artikel 19 van de Regeling anders is bepaald, geldt dat die Regeling in strijd is met hogere wet- en regelgeving.

Een kenbare en toetsbare belangenafweging door de directeur heeft niet plaatsgevonden. Ook is niet gebleken dat klager bekend stond als vluchtgevaarlijk of dat hij in de inrichting gevaarlijk of agressief gedrag vertoonde. Evenmin is gesteld of gebleken dat aan de behandelend arts is gevraagd of die het nodig achtte dat er personeel aanwezig was in de behandel- of spreekkamer. Gelet op deze omstandigheden is niet aannemelijk geworden dat de aanwezigheid van IBT-ers in de kamer uit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk was. Dat klager ad hoc door artsen en verpleegkundigen is bezocht en dat zij geen bezwaren toonden tegen de aanwezigheid van toezichthoudend personeel, maakt dat niet anders.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de beslissing van de directeur als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en beklag c. alsnog gegrond verklaren. Nu klager ongemak heeft ondervonden doordat zijn privacy is geschonden en dit ongemak niet meer ongedaan is te maken, ziet de beroepscommissie aanleiding om hem een tegemoetkoming toe te kennen van € 40,-.

 

Beklag e.

Volgens klager is hem halal dieetvoedsel verstrekt, terwijl duidelijk was dat hij niet-halal voedsel wilde. De beroepscommissie is in dit geval van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat klager dit heeft laten weten. Klager heeft dat immers van meet af aan gesteld, hij heeft hier eerder ook (succesvol) over geklaagd (RSJ 5 augustus 2020, R-19/5482/GA), en de directeur heeft pas in beroep, in afwijking van het verweer in beklag, gesteld dat klager dit niet zou hebben gezegd. De beroepscommissie ziet echter geen reden om te twijfelen aan de stelling van de directeur dat klager niet-halal voedsel verstrekt kreeg, nádat hij daarom had gevraagd.

Nu voldoende aannemelijk is geworden dat klager enige tijd ten onrechte halal voedsel kreeg, zal de beroepscommissie het beroep in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en beklag e. alsnog gegrond verklaren. In de omstandigheid dat onduidelijk is gebleven hoe vaak klager ten onrechte halal voedsel heeft gekregen, ziet de beroepscommissie aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen van €7,50.

 

Beklag d., f. en g.

Hetgeen in beroep is aangevoerd inzake beklag d., f. en g. kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot andere beslissingen leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag c. en e. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart deze klachten alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van (in totaal) €47,50.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake beklag b. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, ten aanzien van beklag a. met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 13 februari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter,
mr. A.B. Baumgarten en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven