Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27473/GA, 13 december 2022, beroep
Uitspraakdatum:13-12-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/27473/GA

    

          

Betreft [klager]

Datum 13 december 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de handhaving/voortduring van de maatregelen die hem zijn opgelegd vanwege zijn status als gedetineerde met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-maatregelen) in maart 2022, zonder dat klager daarover is gehoord.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Leeuwarden heeft op 5 mei 2022 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (LW-2022-166). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. S. Schilder, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Op 13 juli 2022 heeft voornoemde raadsvrouw zich onttrokken en heeft mr. T.S. van der Horst zich als klagers raadsman gesteld.

De beroepscommissie heeft klagers raadsman en de […] vestigingsdirecteur van de PI Leeuwarden, gehoord op de zitting van 19 oktober 2022 in de PI Lelystad. De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft echter geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers raadsman overlegt een pleitnota en voert het woord overeenkomstig de inhoud daarvan. Kort samengevat is het volgende aangevoerd.

Door de directeur en de beklagcommissie wordt ten onrechte het standpunt ingenomen dat met de inwerkingtreding van de Circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico van 8 juli 2021 met kenmerk 3399954 niet langer de verplichting bestaat om een gedetineerde te horen ten behoeve van de maandelijkse toets omtrent de voortduring van de noodzaak van de maatregelen.

De verplichting tot het horen van de gedetineerde komt niet voort uit de ‘oude’ Circulaire Beleid gedetineerden met vlucht-/maatschappelijk risico van 16 juli 2018 met kenmerk 2954673, maar volgt uit de rechtspraak van de beroepscommissie. Daarmee snijdt de stellingname dat met de inwerkingtreding van voornoemde Circulaire van 8 juli 2021 niet langer de verplichting bestaat om een gedetineerde te horen ten behoeve van de maandelijkse toets, geen hout. De rechtspraak van de beroepscommissie is op dit onderdeel namelijk niet gewijzigd en komt ook niet voort uit de eerdere Circulaire, maar uit de wenselijkheid van zorgvuldige besluitvorming en inzichtelijke belangenafweging. Het niet maandelijks horen leidt in de rechtspraak van de beroepscommissie tot gegrondverklaring van de klacht.

Uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie volgt voorts dat de gedetineerde niet alleen maandelijks dient te worden gehoord omtrent de voortduring van de aan hem opgelegde maatregelen, maar ook dat maandelijks schriftelijk kenbaar wordt gemaakt welke gronden en argumenten aan de afweging en de beslissing van de directeur ten grondslag hebben gelegen. Uit die schriftelijke verslaglegging moet kunnen blijken wat er in het kader van het horen is aangevoerd en besproken, of en zo ja, op welke wijze de verschillende belangen zijn meegewogen in de besluitvorming en in hoeverre de visie van de gedetineerde is betrokken bij de belangenafweging. Ontbreekt een dergelijke schriftelijke verslaglegging, dan is geen sprake van een inzichtelijke belangenafweging die kenbaar is voor de gedetineerde en die kan worden getoetst door de beklag- en beroepscommissie. Ook in dat geval moet gegrondverklaring van de klacht de conclusie zijn.

Klager is vanaf [dag-maand-] 2021 gedetineerd en er is geen sprake van voortgezet crimineel handelen. Er was geen sprake van een ontsnappingspoging of incident(en) daartoe. De onderliggende informatie voor plaatsing op de GVM-lijst en de oplegging van de toezichtmaatregelen is onjuist. Klager is niet ‘degene die het plan heeft geopperd tot [verdenking strafbaar feit]’ en er is geen ‘ontzag door andere ‘grote’ jongens’. Uit de nieuwe GVM-beslissing volgt dat klager geen leidinggevende maar een uitvoerende rol zou hebben gehad bij het delict waarvan hij wordt verdacht. Verzocht wordt om de klacht alsnog gegrond te verklaren en aan klager een passende financiële tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van de directeur

Er bestaat geen wettelijke grondslag voor het maandelijks horen van klager in het kader van de handhaving van de eerder aan hem opgelegde GVM-maatregelen voor – in klagers geval –de duur van zes maanden. De beklagcommissie is terecht tot het oordeel gekomen dat klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag.

Klager werd op 8 december 2021 – periodiek – besproken in het Operationeel Overleg (OO). Binnen het OO hebben de indicaties “(risico op) ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf” alsmede “vluchtgevaarlijk (aanwijzing)” aanleiding gegeven tot plaatsing van klager op de GVM-lijst met een ‘hoog’ risicoprofiel. Dit heeft op 16 december 2021, na een met klager gevoerd hoorgesprek, aanleiding gegeven tot de mededeling van de gemotiveerde oplegging van de diverse toezichtmaatregelen voor de duur van zes maanden. In de mededeling is vermeld dat de directeur maandelijks zal toetsen of er aanleiding bestaat om voortijdig over te gaan tot aanpassing van deze maatregelen. Een dergelijke toets kent overigens geen wettelijke grondslag.

In de ‘oude’ Circulaire van 16 juli 2018 staat niet dat er maandelijks moet worden getoetst of de maatregelen nog gehandhaafd moeten worden. Dat staat wel vermeld in de bijlage van die Circulaire. In de Circulaire van 8 juli 2021 is deze verplichting niet meer opgenomen. In de ‘nieuwe’ Circulaire van 8 juli 2021 zijn meer wijzigingen te vinden ten opzichte van de vorige Circulaire. Het is voor de PI’s lastig dat de rechtspraak van de beroepscommissie afwijkt van de geldende Circulaire, want de directeur moet zich aan het beleid van de landelijke organisatie houden.

Inzake de voortzetting van de eerder opgelegde toezichtmaatregelen vindt maandelijks overleg plaats met het Bureau Interne Veiligheid (BIV), het afdelingshoofd, een juridisch medewerker en de directeur, waarbij sprake is van een toets van de voor de directeur beschikbare informatie. Een dergelijke toets is er ten behoeve van de afstemming door de directeur met het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP). De directeur kan dan een eigen afweging maken gelet op de actualiteit, de betrouwbaarheid en de concreetheid van de aan hem beschikbaar gestelde informatie. Er is geen reden om alternatieven te overwegen voor het monitoren van klager. Verzocht wordt de beslissing van de beklagcommissie te bevestigen.

 

3. De beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van de beroepscommissie blijkt dat de directeur met ingang van 16 december 2021 tot 16 juni 2022 aan klager toezichtmaatregelen heeft opgelegd behorend bij de GVM-status “Hoog”. Klager beklaagt zich erover dat deze toezichtmaatregelen in maart 2022 zijn gehandhaafd, zonder dat klager door de directeur is gehoord in het kader van de maandelijkse toets. Tevens ontbreekt de schriftelijke verslaglegging waardoor geen sprake is van een inzichtelijke belangenafweging, aldus klager.

 

De beroepscommissie overweegt als volgt.

Op 8 juli 2021 is de Circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico (kenmerk 3399954) verschenen die in werking is getreden op 1 augustus 2021 (hierna: de Circulaire). De Circulaire vervangt de Circulaire Beleid gedetineerden met vlucht-/maatschappelijk risico van 16 juli 2018 met kenmerk 2954673. Uit de Circulaire volgt dat de selectiefunctionaris namens de Minister besluit om een gedetineerde op de GVM-lijst te plaatsen en – na bespreking van de gedetineerde in het OO – welk risicoprofiel wordt toegekend. De directeur stelt “de gedetineerde schriftelijk op de hoogte op het moment dat de gedetineerde (…) op de GVM-lijst is gezet (…) en van de (toezichts)maatregelen die worden opgelegd”. Voorts volgt uit de Circulaire dat “de directeur de gedetineerde van tevoren hoort en daar waar de wet dat vereist de besluiten voorziet van een draagkrachtige motivering.”.

De beroepscommissie stelt vast dat de Circulaire ten aanzien van het opleggen van de toezichtmaatregelen overeenkomt met de in de jurisprudentie van de beroepscommissie geformuleerde eerste drie criteria voor het opleggen van GVM-toezichtmaatregelen, te weten het bestaan van een noodzaak voor het opleggen van de betreffende toezichtmaatregelen, het voorafgaand aan de beslissing tot het opleggen van toezichtmaatregelen horen van de gedetineerde en het maken van een eigen belangenafweging door de directeur omtrent de noodzaak van de toezichtmaatregelen (zie ook RSJ 16 januari 2014, 13/2402/GA, 29 juli 2019, R-19/3543/GA en 13 mei 2020, R-19/4800/GA).

De beroepscommissie heeft tot nu toe als vaste jurisprudentielijn een vierde criterium gehanteerd, inhoudende dat de directeur maandelijks een toets dient te plegen ten aanzien van de noodzaak van de voortduring/handhaving van de aan klager opgelegde maatregelen (zie bijvoorbeeld RSJ 13 mei 2020, R-19/4800/GA). Hieruit volgt dat het in het kader van de inzichtelijke belangenafweging tevens wenselijk wordt geacht dat ook maandelijks schriftelijk kenbaar wordt gemaakt welke gronden en argumenten aan de afweging en de beslissing van de directeur ten grondslag hebben gelegen (vergelijk RSJ 23 oktober 2020, R-20/5995/GA). De beroepscommissie stelt vast dat dit vierde criterium van de vaste jurisprudentielijn – het maandelijks gemotiveerd schriftelijk kenbaar maken van de beslissing tot voortduring/handhaving van de maatregelen – in de Circulaire geen vereiste –meer– is.

De beroepscommissie overweegt dat ervoor dient te worden gewaakt dat rechtsbeschermingsmiddelen worden gecreëerd die niet voortvloeien uit wet- en/of regelgeving, omdat de wetgever hier niet voor heeft gekozen. Nu de maandelijkse toets na het opleggen van de toezichtmaatregelen op grond van de nieuwe Circulaire geen vereiste meer is, ziet de beroepscommissie in het hiervoor overwogene aanleiding om op het vierde criterium van de vaste jurisprudentielijn terug te komen. Dit houdt in dat het horen van de gedetineerde door de directeur in het kader van de maandelijkse toets van de noodzaak van voortduring/handhaving van de eerder – onder de Circulaire van 8 juli 2021 – opgelegde toezichtmaatregelen en het maandelijks gemotiveerd schriftelijk kenbaar maken van die beslissing, niet langer door de directeur behoeft te worden uitgevoerd. Gelet hierop is klager terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag.

De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met wijziging van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 13 december 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. C. Dijkstra, leden, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven