Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/29045/GB, 16 december 2022, beroep
Uitspraakdatum:16-12-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          22/29045/GB           

                                   

Betreft [klager]

Datum 16 december 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 30 mei 2022 beslist klager te plaatsen in de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 2 augustus 2022 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft de laatste drie maanden in de PI Krimpen aan den IJssel bezoek ontvangen van zijn zussen, zijn broer, zijn moeder en zijn vader. De teamleider beveiliging van de PI Krimpen aan den IJssel heeft geen overzicht van de bezoekerslijst willen toezenden. In de PI Ter Apel heeft klager tot op heden geen bezoek ontvangen. Zijn bezoekers wonen in (de omgeving van) Rotterdam, wat betekent dat zij ruim vijf uur moeten reizen voor een bezoekmoment.

Voor wat betreft klagers minderjarige zoon, klopt het dat de Raad voor de Kinderbescherming op 17 maart 2022 heeft geadviseerd om vooralsnog geen omgangsregeling te bepalen. Er is echter gelijktijdig door de rechtbank beslist om Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond in te schakelen om duidelijkheid te creëren over de gezags- en omgangsregeling. Een plaatsing in de PI Ter Apel zal in de nabije toekomst wel degelijk zeer nadelige effecten hebben voor een eventuele omgangsregeling.

Het voorgaande in combinatie met het lange strafrestant en het ontbreken van voorbereidingen voor de feitelijke uitzetting, moet tot de conclusie leiden dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden.

Bovendien is klager in strijd met artikel 20b, derde lid, in samenhang met artikel 20a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) in de PI Ter Apel geplaatst. Hij meent dat artikel 20b, derde lid, van de Regeling zo moet worden begrepen, dat gedetineerden die worden verdacht van (of zijn veroordeeld voor) een terroristisch misdrijf, niet kunnen worden geselecteerd voor een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen (een VRIS-inrichting), maar moeten worden geplaatst op een terroristenafdeling (TA) of een reguliere afdeling van een inrichting, tenzij uit informatie van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) of het Openbaar Ministerie (OM) voortvloeit dat plaatsing op een TA niet is geïndiceerd. Dergelijke informatie ontbreekt.

 

Standpunt van verweerder

Uit de stukken blijkt dat klager de afgelopen jaren geen contact heeft gehad met zijn minderjarige zoon. De plaatsing van klager in de PI Ter Apel zal dit niet anders maken. Anders dan het in het algemeen vermelden van de reistijd en reisafstand, ontbreekt enige onderbouwing van de gestelde permanente onmogelijkheid van klagers familie om hem in de PI Ter Apel te bezoeken.

Klager heeft vanwege zijn terroristische misdrijven sinds 2016 lang op de TA verbleven en vervolgens een periode op de Afdeling Intensief Toezicht (AIT) van de PI Krimpen aan den IJssel verbleven. Daar heeft hij zes jaar lang bezoek kunnen ontvangen. Klager is vanwege zijn terroristische misdrijven zijn Nederlanderschap kwijtgeraakt en moet zich nu voorbereiden op zijn toekomst in Marokko, het land waar hij over anderhalf jaar naartoe zal worden uitgezet. Dit kan het beste vanuit de PI Ter Apel.

Klager is bij beslissing van 10 februari 2021, naar aanleiding van een overplaatsingsverzoek van klager, uit de TA geplaatst. Dat de raadsman nu namens klager betoogt dat klager thuishoort op de TA verbaast verweerder. Klager heeft destijds geen bezwaar ingediend tegen de uitplaatsing. De discretionaire bevoegdheid om een gedetineerde al dan niet op een TA te plaatsen, is voorbehouden aan verweerder en is niet aan de orde in deze procedure.

 

3. De beoordeling

Klager verbleef in de gevangenis van de PI Krimpen aan den IJssel. Op 14 juli 2022 is hij in de gevangenis van de PI Ter Apel geplaatst, omdat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland meer heeft.

 

Op grond van artikel 20a van de Regeling worden in een TA gedetineerden geplaatst die:

-           verdacht worden van een terroristisch misdrijf;

-           al dan niet onherroepelijk veroordeeld zijn wegens een terroristisch misdrijf; of

-           voor of tijdens hun detentie een boodschap van radicalisering verkondigen of verspreiden, daaronder mede begrepen wervingsactiviteiten voor doeleinden die in strijd zijn met de openbare orde en veiligheid dan wel de orde of veiligheid in de inrichting, tenzij uit informatie van het GRIP of het OM voortvloeit dat plaatsing in een TA niet is geïndiceerd.

 

Op grond van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling worden in een VRIS-inrichting gedetineerden geplaatst die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland (in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000) en die zijn gedetineerd op grond van:

-           voorlopige hechtenis (door een bevel van gevangenneming of gevangenhouding);

-           een vrijheidsstraf; of

-           een maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders.

 

Op grond van het derde lid van dit artikel kan hiervan worden afgeweken. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie moet daarvoor echter sprake zijn van uitzonderlijke omstandigheden.

De PI Ter Apel is op dit moment de enige reguliere VRIS-inrichting. Klager voldoet aan de eisen van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling en moet dus in beginsel in de PI Ter Apel worden geplaatst.

Voor zover klager aangeeft dat hij op een TA of op een andere afdeling in een reguliere inrichting geplaatst dient te worden, geldt het volgende. Op grond van artikel 20, derde lid van de Regeling is plaatsing in een andere inrichting of afdeling in ieder geval aangewezen als het gedetineerden betreft als bedoeld in artikel 20a van de Regeling. Klager valt daaronder, nu hij veroordeeld is wegens een terroristisch misdrijf. Uit artikel 20a van de Regeling volgt echter dat plaatsing op een TA niet is geïndiceerd wanneer dit uit informatie van het GRIP of het OM voortvloeit. Dat is in klagers situatie het geval. In het selectieadvies van de PI Krimpen aan den IJssel staat dat klager is besproken in het Operationeel Overleg (waar ook het OM en het GRIP vertegenwoordigd zijn) en dat daarin is beslist dat hij, ondanks dat hij op een TA heeft verbleven, wel in een VRIS-inrichting kan worden geplaatst. Overigens bevreemdt de stelling van klager dat hij op een TA geplaatst moet worden de beroepscommissie, nu klager eerder op eigen verzoek uit de TA is geplaatst.

Voor zover klager aangeeft dat hij vanwege het mogelijke contact met zijn minderjarige zoontje niet overgeplaatst had moeten worden, overweegt de beroepscommissie als volgt. Uit de stukken volgt dat klager al twee jaar geen contact met zijn zoontje heeft. De Raad voor de Kinderbescherming heeft de rechtbank op 17 maart 2022 geadviseerd om geen omgangsregeling tussen klager en zijn zoontje tot stand te brengen tijdens klagers detentie. Zolang er door de kinderrechter geen beslissing is genomen, inhoudend dat er een omgangsregeling tot stand moet komen tussen klager en zijn zoontje, is de beroepscommissie van oordeel dat een eventueel mogelijke toekomstige omgangsregeling geen uitzonderlijke omstandigheid oplevert die maakt dat moet worden afgeweken van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling. 

Daarnaast wordt aangevoerd dat klager in de PI Ter Apel verstoken is van bezoek. Het feitelijk verstoken zijn van bezoek kan volgens vaste jurisprudentie leiden tot een gegrondverklaring van het beroep. Uit de stukken volgt dat klagers familie in (de omgeving van) Rotterdam woont en dat zij ongeveer vijf uur moeten reizen voor een bezoek aan klager. Anders dan het in het algemeen vermelden van de (inderdaad forse) reistijd, is de gestelde bezoekproblematiek echter niet nader onderbouwd. Hoewel fysiek bezoek de voorkeur heeft en digitaal bezoek middels Skype niet altijd zonder meer als volwaardig alternatief kan (blijven) dienen voor fysiek bezoek, zou klager op die manier alsnog zijn familie (digitaal) en met regelmaat kunnen zien. Bovendien is de detentieperiode die nog resteert niet van een dusdanige duur dat op grond daarvan tot het bestaan van uitzonderlijke omstandigheden kan worden geconcludeerd. De einddatum van klagers detentie is namelijk bepaald op 2 juli 2024.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 16 december 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter,
mr. C. Fetter en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven