Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27711/GA, 15 februari 2023, beroep
Uitspraakdatum:15-02-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

BZT  v

Nummer    22/27711/GA
    
            
Betreft    [Klager]
Datum    15 februari 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

de directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur)

1. De procedure
[Klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om bezoek zonder toezicht (BZT).

De beklagrechter bij het JC Zaanstad heeft op 30 mei 2022 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €30,- (ZS-ZZ-2021-755). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het JC Zaanstad, […], juridisch medewerker bij het JC Zaanstad, klager en mr. A.D. Renshof, die voor klagers raadsman mr. N. Hendriksen waarnam, gehoord op de zitting van 21 oktober 2022 in het JC Zaanstad.

De beroepscommissie heeft partijen ter zitting verzocht om de stukken die ter onderbouwing dienden respectievelijk ten grondslag lagen aan (de afwijzing van) het verzoek om BZT per e-mail aan haar te doen toekomen. Aan dit verzoek heeft de directeur op 25 oktober en 28 oktober 2022 en klager op 26 oktober 2022 voldaan. Partijen hebben een afschrift van elkaars stukken ontvangen. 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Klagers verzoek om BZT is beoordeeld op basis van objectieve criteria. Klager wenste in verband met zijn strafzaak geen documenten aan te leveren om aan te tonen dat hij in het verleden met zijn partner heeft samengewoond. Daar is begrip voor, maar dit had als gevolg dat er enkel stukken voorhanden waren die hebben te gelden als subjectief. De motivatiebrief en de foto’s die klager heeft aangeleverd, waren dan ook onvoldoende om aan te tonen dat de relatie hecht en duurzaam is. Er is verder gekeken naar het aantal bezoekmomenten. Klager is sinds 12 mei 2021 gedetineerd en verblijft sinds 14 juli 2021 in het JC Zaanstad. Tijdens klagers verblijf in zowel het Detentiecentrum (DC) Schiphol als in het JC Zaanstad was zijn partner ten tijde van de beslissing tot afwijzing van het verzoek tweemaal op regulier bezoek geweest. Noemenswaardig is dat de bezoekmomenten in beide gevallen dicht bij elkaar lagen, te weten op 18 juni en 21 juni 2021 in het DC Schiphol en op 10 oktober en 17 oktober 2021 in het JC Zaanstad. Dit is onvoldoende om een hechte en duurzame relatie aan te tonen. Dat met betrekking tot het aantal bezoekmomenten volgens de beklagrechter in aanmerking moet worden genomen dat klagers partner door haar verblijf in Spanje en door het coronavirus niet vaak naar Nederland heeft kunnen komen, wordt niet gevolgd. Het was de directeur niet bekend dat klagers partner destijds in Spanje verbleef. Tevens is in ogenschouw genomen dat klager – hoewel hiervoor niet veroordeeld – een geweldsdelict ten aanzien van zijn partner ten laste is gelegd. 

BZT werd ten tijde van het verzoek als een te grote stap gezien. Andere faciliteiten om aan een duurzame relatie te werken, waren nog onvoldoende benut. Hoewel het multidisciplinair overleg (MDO) positief had geadviseerd, is in de vrijhedencommissie (VC) daarop doorgevraagd, wat heeft gemaakt dat de VC tot een andersluidend advies is gekomen. Er moest eerst worden gewerkt aan de relatie door middel van meer bezoek en telefonisch contact. Klager heeft nadien meerdere keren bezoek in de familiekamer genoten en uiteindelijk is aan hem BZT toegekend. 

Standpunt van klager
Het gaat om de omstandigheden die ten tijde van het verzoek om BZT golden. De directeur ontkent niet dat hij kennis heeft genomen van de brieven, het Detentie- & Re-integratieplan (D&R-plan), de bezoekerslijst, het advies van het MDO en de foto’s. Destijds was vanwege de coronapandemie bezoek niet mogelijk. In dat kader wordt verwezen naar RSJ 23 november 2021, R-20/6744/GA. Daarnaast geldt dat er geen limitatieve opsomming vereist is voor het aanleveren van stukken om een hechte en duurzame relatie aan te tonen. In dat kader wordt verwezen naar RSJ 26 juni 2019, R-19/3423/GA.

In de Penitentiaire Inrichting (PI) Zwaag kwam klagers partner ook op bezoek. Klager heeft aangegeven dat bij de PI Zwaag kan worden nagevraagd dat het om dezelfde partner gaat. Hier werd geen gehoor aan gegeven. Het niet kunnen genieten van BZT heeft schade berokkend. 

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat de feiten en omstandigheden ten tijde van de door de directeur te nemen beslissing ter beoordeling voorliggen, waarbij het de vraag is of de directeur op basis daarvan in redelijkheid tot de afwijzing van klagers verzoek om BZT heeft kunnen komen. Overgelegde stukken van ná de afwijzing van klagers verzoek worden door de beroepscommissie derhalve niet betrokken in haar beoordeling. Dit gaat concreet om de overgelegde beslissing tot afwijzing van BZT van 1 juni 2022, de tenlastelegging van 5 april 2022 en het D&R-plan van 15 januari 2022.

De regelgeving
BZT is niet in de wet geregeld. Het betreft aldus geen recht, maar een gunst. De directeur heeft een eigen en discretionaire bevoegdheid om, na het maken van een individuele belangenafweging, het verzoek af te wijzen dan wel toe te kennen. In artikel 3.8.1 van de Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen is bepaald dat gedetineerden voor BZT in aanmerking kunnen komen, indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Een van die voorwaarden is dat de band tussen de gedetineerde en het beoogde bezoek naar het oordeel van de directeur hecht en duurzaam is. Ook in artikel 3.8.2 van de huisregels van het JC Zaanstad (hierna: de huisregels) staat – voor zover van belang – opgenomen dat de band tussen de gedetineerde en het beoogde bezoek naar het oordeel van de directeur hecht en duurzaam dient te zijn. 

In de huisregels staat dat een hechte en duurzame relatie kan worden aangetoond door het onder meer overleggen van een stuk dat in de huisregels is opgesomd. Uit de woorden ‘kan’ en ‘onder meer’ blijkt dat de in de inrichting gehanteerde regels niet uitsluiten dat ook op een andere wijze kan worden aangetoond dat sprake is van een hechte en duurzame relatie. De opsomming van de verschillende documenten waaruit een dergelijke relatie kan blijken in de huisregels dient volgens vaste jurisprudentie niet als limitatief te worden begrepen (vergelijk RSJ 4 januari 2021, R-19/5426/GA en RSJ 22 juni 2020, R-19/5606/GA). Zo kan ook worden gekeken naar bezoekersoverzichten, telefoongesprekken en verklaringen van klager richting het personeel (vergelijk RSJ 26 juni 2019, R-19/3423/GA).

De overwegingen van de beroepscommissie
De directeur heeft naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende inzichtelijk gemaakt waarom hij, na een individuele belangenafweging te hebben gemaakt, het verzoek van klager om BZT heeft afgewezen. Die beslissing acht de beroepscommissie niet onredelijk of onbillijk. Daartoe overweegt zij als volgt. 

Ten tijde van de te nemen beslissing heeft klagers partner (gedurende zijn huidige detentie) hem in totaal vier keer bezocht. In het JC Zaanstad ging het – evenals in het DC Schiphol – om twee bezoeken die relatief kort op elkaar volgden. Bij de directeur was destijds niet bekend dat klagers partner in Spanje verbleef, zodat de directeur redelijkerwijs niet kan worden tegengeworpen dat hij geen rekening heeft gehouden met de invloed van haar verblijf aldaar op het aantal en de timing van de bezoekmomenten. Daarnaast waren andere faciliteiten 
– zoals meer regulier bezoek, bezoek in de familiekamer en telefonisch contact – om aan een duurzame relatie en daarmee ook aan één van klagers re-integratiedoelen te werken, nog onvoldoende benut. De beroepscommissie begrijpt dat BZT in dat kader hierom wat de directeur betreft nog niet in rede lag. De belangenafweging heeft naar het oordeel van de beroepscommissie, ondanks de door klager overgelegde motivatiebrieven, foto’s en de bevestiging van klagers raadsman van de relatie tussen klager en zijn partner, op dat moment in klagers nadeel kunnen uitvallen.  

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren. De aan klager toegekende tegemoetkoming komt daarmee te vervallen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.


Deze uitspraak is op 15 februari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. F. Sieders, voorzitter, mr. dr. P. Jacobs en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven