Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/28958/GB, 14 december 2022, beroep
Uitspraakdatum:14-12-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/28958/GB
    
            
Betreft    [Klager]
Datum    14 december 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 15 augustus 2022 beslist klagers verblijf in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught met zes maanden te verlengen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

Een lid van de RSJ heeft klager en de selectiefunctionaris, namens verweerder, gehoord op de zitting van 4 november 2022 in de PI Vught. Klagers raadsvrouw, mr. H.M.S. Cremers, heeft aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen en heeft schriftelijk het beroep nader toegelicht. Als toehoorders waren twee leden van de RSJ aanwezig. 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager begrijpt dat hij de schijn tegen heeft, maar hij vindt dat het dossier veelvuldig wordt opgeblazen om hem nog meer neer te zetten als iemand die niets en niemand ontziet en te allen tijde zal proberen te ontvluchten. Ook staan er in de beslissing (net zoals in de voorgaande beslissingen) veel onwaarheden.

Klager behoort niet tot een criminele organisatie, terwijl dat bij vrijwel alle andere EBI- gedetineerden wel het geval is. Er is bij klager dus geen sprake van liquidatiegevaar door medegedetineerden of van gevaar voor ontvluchting met hulp van buitenaf (omdat hij vanwege het behoren tot een criminele organisatie de financiële middelen daarvoor zou hebben).

Het EBI-regime is het zwaarste regime van Nederland. In de Regeling model huisregels EBI wordt uitgelegd dat het hier gaat om een categorie gedetineerden voor wie in het verleden is gebleken dat niet elders binnen het gevangeniswezen een opvang kan worden gerealiseerd die, zonder dat steeds individuele beperkende maatregelen moeten worden genomen, voldoende waarborgen voor de veiligheid en beheersbaarheid van de detentiesituatie biedt. Verweerder is van mening dat er voor klager geen alternatieven meer aanwezig zijn voor plaatsing in een lichter regime met minder vergaande beperkingen, middels de status ‘hoog’ in plaats van ‘extreem’ op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM). Verweerder motiveert dit door te stellen dat in andere regimes, zoals de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG) en de Afdeling Intensief Toezicht (AIT), de mogelijkheid bestaat om via medegedetineerden – die niet zouden worden gemonitord – contact te leggen met de buitenwereld. Echter in de leidraad van de GVM-circulaire van 8 juli 2021 worden alle op te leggen beperkende maatregelen opgesomd. Meerdere van deze beperkende maatregelen zijn erop gericht om de kans op ontvluchting te verkleinen en om ongewenste contacten met medegedetineerden tegen te gaan. Klager begrijpt niet waarom hij niet in aanmerking komt voor plaatsing op een AIT met een aantal beperkende maatregelen, zoals tegenwoordig gebruikelijk is bij voormalig EBI-gedetineerden dan wel andere gedetineerden die op de GVM-lijst staan. In de locatie De Schie te Rotterdam verblijven reeds jarenlang voormalig EBI-gedetineerden en daar heeft nog nooit een ontvluchting plaatsgevonden. De locatie De Schie heeft de beveiliging wel op orde en het personeel is toegerust op deze doelgroep, in tegenstelling tot destijds kennelijk in FPC De Kijvelanden.

De beroepscommissie oordeelde herhaaldelijk, onder andere in RSJ 14 februari 2013, 12/4058/GB, en RSJ 28 april 2016, 16/529/GB, dat een langdurig verblijf in de EBI, met alle beperkingen van dien, op gespannen voet komt te staan met het beginsel van minimale beperkingen zoals neergelegd in artikel 2, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en het bepaalde in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), indien geen nadere en actuele gronden worden aangevoerd. Voorts oordeelde de beroepscommissie dat, gelet op de gevolgen van plaatsing in de EBI voor een gedetineerde, bij een alsmaar voortdurende verblijfsduur in de EBI, een groter belang moet worden gehecht aan de actualiteit, concreetheid en volledigheid alsmede de betrouwbaarheid van de overgelegde informatie. Bovendien dient gemotiveerd te worden waarom niet kan worden volstaan met toepassing van minder vergaande beperkingen en mag worden verwacht dat de voor de uitvoering verantwoordelijke instantie inzicht geeft in het detentietraject dat men voor ogen heeft voor de betreffende gedetineerde. 

Volgens de beroepscommissie mag dus worden verwacht dat verweerder inzicht geeft in het detentietraject dat men voor ogen heeft voor klager, zodat er voor hem een ‘stip aan de horizon’ wordt gecreëerd in het verdere detentieverloop. In bovengenoemde zaak betrof het een levenslanggestrafte gedetineerde. Waarom het uitzetten van een detentietraject volgens verweerder in onderhavige zaak niet noodzakelijk zou zijn, nu klager na zijn detentie nog tbs zal dienen te ondergaan, wordt niet nader gemotiveerd en is ook volstrekt onbegrijpelijk. De detentie van klager zal immers nog jarenlang voortduren en nu een dergelijk detentietraject dus zelfs bij een levenslanggestrafte noodzakelijk wordt geacht, geldt dit voor klager eens te meer.

Klager is dan ook van mening dat de verlenging van zijn plaatsing in de EBI niet proportioneel is, nu er in het kader van het beginsel van minimale beperkingen nog andere, minder vergaande opties mogelijk zijn om hem streng te beveiligen. Voorts is de verlengingsbeslissing gebaseerd op dezelfde informatie als de oorspronkelijke plaatsingsbeslissing. Klager acht de beslissing om zijn verblijf in de EBI te verlengen daarom onredelijk en onbillijk. 

Standpunt van verweerder
Klager heeft een omvangrijk strafblad. Hij heeft zich vanaf 2005 meerdere keren onttrokken aan detentie en heeft pogingen daartoe ondernomen. Ook is klager tweemaal ontvlucht uit een tbs-instelling, waarna hij strafbare feiten heeft gepleegd. De eerste keer (in 2016) beging hij tijdens zijn ontvluchting een afpersing, de tweede keer (in 2017) twee roofovervallen. Klager heeft sinds 2017 de status extreem vlucht- en beheersgevaarlijk (EVBG). Tijdens zijn verblijf op een EVBG-afdeling is bij hem een ijzerzaagje aangetroffen. 

Op 1 maart 2020 is klager samen met een medepatiënt op gewelddadige wijze uit FPC De Kijvelanden te Poortugaal ontsnapt, terwijl zij op de EVBG-afdeling verbleven. Het personeel is daarbij bedreigd met een gaspistool en een mes. Tijdens de ontsnapping is er geschoten en zijn beide mannen met een taxibusje gevlucht, waarbij de taxichauffeur werd gegijzeld. Tijdens de taxirit hebben de daders het gaspistool en het mes getoond en ook is geschoten met het gaspistool. De politie heeft het busje tot stoppen gedwongen. Klager en zijn medepatiënt zijn te voet verder gevlucht. Tijdens de achtervolging heeft de politie zich genoodzaakt gezien de betreffende medepatiënt neer te schieten, ten gevolge waarvan deze is overleden. Op 
12 februari 2021 is klager vanwege deze gewelddadige ontsnapping veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar en tbs.

Het Operationeel Overleg heeft aan klager een extreem hoog risicoprofiel toegekend. Dit gelet op het ontvluchtingsgevaar van klager en de media-gevoeligheid van zijn zaak. Hiertoe staat klager op de GVM-lijst. Uit het rapport van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) van 11 juli 2022 blijkt dat er bij het Openbaar Ministerie (OM) geen nieuwe informatie voorhanden is met betrekking tot klager, maar dat de relevante informatie uit eerdere GRIP-rapporten onverminderd van kracht blijft.

Uit het selectieadvies van 29 juli 2022 volgt dat de directeur van de PI Vught heeft geadviseerd om het verblijf van klager in de EBI te verlengen. Op 11 augustus 2022 heeft de selectieadviescommissie EBI (SAC EBI) geadviseerd om het verblijf van klager in de EBI te verlengen voor de duur van zes maanden op grond van artikel 6, aanhef en onder a, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling). 

Klagers ontvluchting op 1 maart 2020 uit de FPC De Kijvelanden is nog voldoende actueel om klagers verblijf in de EBI te verlengen. Het gaat immers om een zeer schokkende en gewelddadige ontvluchting vanuit een EVBG-afdeling, waarvoor klager veroordeeld is tot een gevangenisstraf van 6 jaar en tbs. Daarbij is tevens van belang dat klager al vaker is ontvlucht, waarbij hij (ernstige) delicten heeft gepleegd. Het is dan ook niet opmerkelijk dat voor de verlengingsbeslissing aansluiting is gezocht bij de eerdere beslissingen en informatie. Het extreme vluchtgevaar én het onaanvaardbare maatschappelijke risico in geval van ontvluchting zijn nog steeds actueel.

In een regulier regime kunnen aan klager GVM-maatregelen worden opgelegd, maar daarmee kan niet worden voorkomen dat medegedetineerden voor klager contact leggen met mensen buiten de inrichting of dat klager samen met een medegedetineerde plannen maakt om te ontsnappen, zoals eerder is gebeurd. Ook op een BPG-afdeling, een AIT en kleine afdelingen in een reguliere inrichting bestaat dat risico. Hiermee is steeds het gevaar aanwezig dat klager opnieuw een ontsnappingsplan zal opzetten en uitvoeren. Klager dient daarom in een regime te worden geplaatst waarin zijn contacten met zowel de buitenwereld als met zijn medegedetineerden optimaal en nauwlettend gemonitord kunnen worden. Dit is alleen mogelijk in de EBI. Klagers belang bij een verblijf in een ander regime, alsmede de omstandigheid dat klager in het kader van de aan hem opgelegde tbs-maatregel op een bepaald moment behandeld zal moeten worden, weegt daarom minder zwaar.

Op grond van het voorgaande vormt klager (nog steeds) een extreem vluchtrisico en bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, waardoor de plaatsing van klager in redelijkheid is verlengd op grond van artikel 6, aanhef en onder a, van de Regeling. 

3. De beoordeling
De EBI is aangewezen als huis van bewaring (HVB) en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

Op grond van artikel 6 van de Regeling, kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:
a.    een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten;
b.    bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is; of
c.    een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.

In artikel 26 van de Regeling worden de voorwaarden genoemd die in acht moeten worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en bij de beslissing tot verlenging van het verblijf in de EBI elke zes maanden daarna.

Klager is sinds 19 mei 2009 gedetineerd. Hij heeft sindsdien in verschillende inrichtingen en tbs-klinieken verbleven. Hij verblijft sinds 6 april 2020 in de EBI.

De beroepscommissie heeft (respectievelijk) in RSJ 22 oktober 2020, R-20/7387/GB, in RSJ 25 februari 2021, R-20/8022/GB, in RSJ 2 augustus 2021, 21/20533/GB en in RSJ 17 januari 2022, 21/23357/GB, geoordeeld over klagers plaatsing in de EBI en de daarop volgende verlengingen.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat klager een aanzienlijk aantal ontsnappingspogingen heeft ondernomen, hij diverse malen niet terug is gekeerd van verlof en meermaals succesvol is ontsnapt uit verschillende inrichtingen en tbs-klinieken. De laatste geslaagde ontvluchtingen vonden plaats in 2016, 2017 en in 2020. In 2016 beging klager tijdens zijn ontvluchting een afpersing. In 2017 beging klager twee roofovervallen tijdens zijn ontvluchting en tijdens klagers laatste ontvluchting op 1 maart 2020 is klager samen met een medepatiënt op gewelddadige wijze van een EVBG-afdeling ontsnapt. Tijdens deze ontsnapping is het personeel met een gaspistool en een mes bedreigd, is er geschoten en is een taxichauffeur gegijzeld.

Sinds klagers verblijf in de EBI is er geen nieuwe informatie binnengekomen. Het meest recente GRIP-rapport dateert van 11 juli 2022 en vermeldt geen nieuwe informatie, al volgt uit dit rapport wel dat de relevante informatie uit eerdere GRIP-rapporten onverminderd van kracht is. Hoewel de bestreden beslissing hoofdzakelijk gebaseerd is op klagers gewelddadige ontsnappingspoging uit FPC De Kijvelanden, van inmiddels ruim 2,5 jaar geleden, is de beroepscommissie van oordeel dat het feit nog voldoende actueel is om de verlenging van klagers verblijf in de EBI van 15 augustus 2022 te rechtvaardigen. 

De beroepscommissie acht het daarbij van belang dat klager meerdere malen is ontvlucht uit inrichtingen en tbs-klinieken (en pogingen daartoe heeft ondernomen), waarbij diverse (ernstige) delicten zijn gepleegd. De beroepscommissie acht de informatie uit het dossier voldoende actueel, concreet en betrouwbaar, zodat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat klager nog steeds een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten. Verder overweegt de beroepscommissie dat het belang van de inperking van voornoemde risico’s en gevaren op dit moment zwaarder weegt dan klagers belang bij verblijf in een minder zwaar regime, ondanks dat klager in het kader van de aan hem opgelegde tbs-maatregel op een bepaald moment behandeld zal moeten worden. De bestreden beslissing kan – gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is op 14 december 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door de secretaris.
 
voorzitter

Naar boven