Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/25016/GV, 29 november 2022, beroep
Uitspraakdatum:29-11-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/25016/GV

               

Betreft [klager]

Datum 29 november 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 22 december 2021 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

 

Klagers raadsvrouw, mr. S.M. Hoogenraad, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers zoon heeft klager gedurende zijn gehele detentie niet bezocht. Wel heeft klager dagelijks contact met zijn zoon, zowel telefonisch als via videobellen. Klager heeft met de moeder van zijn zoon besproken dat het beter is als zijn zoon hem niet fysiek komt opzoeken in de inrichting. Klagers zoon werd door zijn omgeving gepest met het feit dat zijn vader vast zat en had het hier erg moeilijk mee. Het is onbegrijpelijk dat klagers verzoek wordt afgewezen omdat hij onvoldoende zou hebben meegewerkt aan contactherstel met zijn zoon.

 

Standpunt van verweerder

De beroepscommissie heeft eerder bepaald dat het niet van belang is dat klager geen bezoek van zijn zoon ontvangt. Voldoende is dat klager dagelijks belt met zijn zoon en zo in detentie al bezig is met het verstevigen van de band. Dit kan dan ook niet meer aan de afwijzing van klagers verlofaanvraag ten grondslag worden gelegd.

 

Klager heeft echter niet aangetoond dat hij iets heeft ondernomen om de geconstateerde risico’s op recidive, letselschade en op het zich onttrekken aan de voorwaarden te verminderen. De reclassering achtte een geïntegreerde aanpak van zijn problemen (op vrijwel alle leefgebieden) geïndiceerd, aldus het reclasseringsrapport van 4 november 2019. Ook achtte de reclassering het noodzakelijk daar zo snel mogelijk binnen detentie mee te starten, omdat klager zich, eenmaal buiten de structuur van detentie, makkelijk onttrekt aan behandeling en begeleiding. Klager had echter op dat moment al bij de reclassering aangegeven dat hij niet van plan was mee te werken aan interventies. Uit het selectieadvies blijkt weliswaar dat er een intake voor de leefstijltraining en een gesprek met een psycholoog hebben plaatsgevonden, maar geen interventies die ertoe geleid hebben dat de risico’s zijn verminderd. Er kan dan ook van uit worden gegaan dat voornoemde risico’s onverminderd hoog zijn. Er bestaat onvoldoende vertrouwen in een goed verloop van het verlof.

 

3. De beoordeling

Klager was sinds 5 augustus 2018 gedetineerd. Hij onderging onder meer een gevangenisstraf van een jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek, wegens mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Klager is op 14 februari 2022 in vrijheid gesteld.

 

De wet- en regelgeving

In artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het detentie- & re-integratieplan (D&R-plan). Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;

-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

 

In artikel 19, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat kortdurend re-integratieverlof niet langer duurt dan noodzakelijk voor het realiseren van het doel waarvoor dit verlof wordt verleend en dat dit verlof begint en eindigt op dezelfde dag.

 

In het tweede en derde lid is bepaald vanaf welk moment een gedetineerde voor dit verlof in aanmerking komt (op basis van de hoogte van de opgelegde straf, het gedeelte dat hij heeft ondergaan en het gedeelte dat hij nog moet ondergaan). Volgens het vierde lid kan worden afgeweken van het tweede en derde lid, op grond van zwaarwegende redenen die zien op de re-integratie van de gedetineerde.

 

De bestreden beslissing

Verweerder heeft klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen, omdat hij in de inrichting onvoldoende aan contactherstel met zijn zoon heeft gewerkt. Daarnaast heeft klager geen interventies of trainingen ondergaan, om de bestaande risico’s in te perken.

 

De overwegingen van de beroepscommissie

De beroepscommissie stelt in de eerste plaats vast dat door verweerder te kennen is gegeven dat aan de bestreden beslissing ten onrechte ten grondslag is gelegd dat klager onvoldoende zou hebben gewerkt aan contactherstel met zijn zoon in de inrichting. Voorts slaat de beroepscommissie acht op het navolgende. 

 

De reclassering heeft de risico’s op recidive, letselschade en op het zich onttrekken aan de voorwaarden ingeschat als hoog. Gelet op de stukken dateert dit advies van 4 november 2019. Een geïntegreerde aanpak van klagers problemen werd geïndiceerd geacht. Het starten van behandeling en begeleiding binnen detentie werd noodzakelijk geacht, daar klager zich, eenmaal buiten de structuur van detentie, makkelijk onttrekt aan behandeling en begeleiding. Klager heeft toen aangegeven niet mee te willen werken aan interventies.

 

De beroepscommissie stelt vast dat voornoemd reclasseringsadvies ten tijde van de bestreden beslissing reeds twee jaar oud was. Daarnaast volgt uit het vrijhedenadvies van 23 november 2021 dat klager, sinds zijn verblijf in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel vanaf februari 2020, goed gedrag liet zien. Hij hield zich aan de gemaakte afspraken en huisregels. Er is veelvuldig met klager gesproken over zijn middelengebruik, ook middels verslavingsbegeleiding van de medische dienst. Klager heeft ten aanzien van het stoppen met middelen een positieve ontwikkeling laten zien. Tevens heeft hij een intake gehad voor de leefstijltraining. Zijn lage IQ bleek echter een contra-indicatie voor deelname, maar dat kan klager niet worden tegengeworpen. Daarnaast heeft klager gesproken met een psycholoog. Dit was, aldus de psycholoog, een leuk en open gesprek. Vanwege tijdsgebrek had er nog geen dossierstudie plaatsgevonden, maar ook dit kon klager niet worden tegengeworpen. Klager heeft eerder reeds viermaal algemeen verlof genoten, welke verloven zonder bijzonderheden zijn verlopen. Het multidisciplinair overleg en de politie hebben positief geadviseerd. Tot slot overweegt de beroepscommissie dat de einddatum van klagers detentie ten tijde van de bestreden beslissing naderde, waardoor het belang van klager bij een verlof steeds zwaarder diende te wegen. De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder aan voornoemde omstandigheden onvoldoende gewicht heeft toegekend.

 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Aangezien klager inmiddels al in vrijheid is gesteld, zal de beroepscommissie hiermee volstaan en verweerder niet opdragen een nieuwe beslissing te nemen. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €30,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €30,-.

 

Deze uitspraak is op 29 november 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. S. Djebali, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven