Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/28903/GA, 1 december 2022, beroep
Uitspraakdatum:01-12-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          22/28903/GA

    

           

Betreft [Klager]

Datum 1 december 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het weigeren van het uitreiken van berichten die door eMates per reguliere post aan hem zijn toegezonden.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 8 augustus 2022 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag voor zover dit ziet op het niet uitreiken van berichten vanuit eMates en heeft het beklag op formele gronden gegrond verklaard voor zover dit ziet op het informeren van klager over de binnengekomen berichten vanuit eMates. De beklagcommissie heeft voor laatstgenoemde klager een tegemoetkoming van €7,50 toegekend  (VU 2022/536). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en namens de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) de landsadvocaat, in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Daargelaten of sprake is van een beslissing van de directeur of van een algemene maatregel afkomstig van de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister), kan niet tot een andere conclusie worden gekomen dan dat de beslissing of regel om de uitreiking van brieven die zijn verzonden met tussenkomst van eMates op voorhand te weigeren – enkel en alleen omdat de brieven met tussenkomst van eMates ter verzending zijn aangeboden aan PostNL –  in strijd is met hogere wet- en regelgeving, in het bijzonder artikel 36 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Artikel 36 van de Pbw kent een dergelijke weigeringsgrond niet, terwijl in de bijbehorende memorie van toelichting uitdrukkelijk wordt aangeven dat de uitreiking van post aan een gedetineerde slechts kan worden geweigerd op basis van de inhoud van het poststuk en enkel met het oog op een van de in artikel 36, vierde lid, van de Pbw genoemde gevallen. Derhalve is het niet toegestaan om een algeheel postverbod toe te passen, zonder dat de inhoud van het poststuk wordt beoordeeld en zonder dat sprake is van een geval zoals bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de Pbw. Dit volgt, onder verwijzing naar RSJ 11 december 2020, R-20/7674/TA en RSJ 21 juni 2016, 16/1397/GA, ook uit de rechtspraak van de beroepscommissie. Het voorgaande maakt dat onderhavig verbod in strijd is met wet- en regelgeving, de wetsgeschiedenis daarvan en de rechtspraak van de beroepscommissie.

Klager kan zich vinden in de constatering van de beklagcommissie dat sprake is geweest van een verzuim – en daarmee een schending van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pbw –, doordat klager niet op de hoogte is gebracht van de ontvangst van poststukken en de beslissing of regel tot weigering om deze aan hem uit te reiken. Dat de directeur had kunnen volstaan met één schriftelijke met redenen omklede mededeling kan klager echter niet volgen. Artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pbw, in combinatie met de hiervoor aangehaalde wetsgeschiedenis en rechtspraak van de beroepscommissie, kan niet anders worden uitgelegd dan dat een gedetineerde op de hoogte moet worden gebracht van ieder ontvangen poststuk en de beslissing om deze niet uit te reiken.  Een andere uitleg is niet goed mogelijk en levert bovendien praktische bezwaren op. Indien het voorgaande bijvoorbeeld niet gebeurt, dan kan een gedetineerde over die beslissing niet klagen bij de Commissie van Toezicht, nu hij immers niet zonder meer op de hoogte is van de ontvangst van een poststuk en de beslissing tot weigering daarvan. Nu klager door de directeur (tenminste) zeven keer niet op de hoogte is gebracht van de aan hem geadresseerde poststukken en de beslissingen om deze niet aan hem uit te reiken, acht klager het redelijk en billijk dat aan hem een aanzienlijk hogere tegemoetkoming wordt toegekend.

 

Standpunt van de directeur

Hetgeen namens klager in beroep wordt aangevoerd, treft geen doel. In het beroepschrift wordt geen aandacht besteed aan de kern van het oordeel van de beklagcommissie, namelijk dat er geen sprake is van een beslissing waartegen op grond van artikel 60 van de Pbw beklag openstaat.

De Minister heeft zijn beslissing niet op grond van artikel 36, vierde lid, van de Pbw genomen – daarin is ook geen bevoegdheid voor de Minister opgenomen –, maar op grond van artikel 3, tweede lid, van de Pbw. Op grond daarvan heeft de Minister als opperbeheerder van de inrichtingen kunnen beslissen dat de medewerking aan de berichtendienst van eMates wordt opgeschort hangende een onderzoek naar (veiligheids)risico's die aan deze dienst kleven. Het onderhavige beklag gaat dus niet over een door of namens de directeur genomen beslissing, maar over een algemene maatregel van de Minister. De directeur heeft in dit geval ook geen ruimte om een eigen afweging te maken. De Minister heeft voor alle inrichtingen en voor alle gedetineerden beslist dat geen medewerking meer wordt verleend aan de dienstverlening van eMates. Berichten voor gedetineerden worden, ongeacht of eMates deze berichten verstuurt per e-mail of per reguliere post, niet aan hen uitgereikt. Dit geldt voor alle gedetineerden. Daarom is ook geen sprake van een klager betreffende beslissing, maar van een door de Minister gestelde algemene regel.

Omdat geen sprake is van een beslissing van de directeur noch van een beslissing die specifiek klager betreft, is niet voldaan aan de vereisten van artikel 60 van Pbw. Daarom moet klager niet-ontvankelijk in zijn beklag worden verklaard.

Reeds vanwege het voorgaande faalt het beroep. Ook de redenering in het kader van artikel 58 van de Pbw slaagt in het licht daarvan niet. De beklagcommissie heeft kennelijk ook niet het oog gehad op die bepaling waar zij overweegt dat de directeur klager had moeten mededelen dat berichten via eMates waren binnengekomen en niet aan hem zouden worden uitgereikt. Uit de uitspraak van de beklagcommissie blijkt niet dat de beklagcommissie deze mededeling in de sleutel van die bepaling of van artikel 36, vierde lid, van de Pbw heeft willen plaatsen. Wat verder van die overweging ook zij, de Minister heeft erop gewezen dat alle gedetineerden zijn geïnformeerd over de opschorting van het gebruik van de berichtenservice van eMates. Klager was er dus – al ver voordat hij in beklag is gegaan – van op de hoogte dat berichten van eMates niet zouden worden uitgereikt. Voor een (hogere) tegemoetkoming bestaat dan ook geen aanleiding.

 

3. De beoordeling

eMates is een berichtenservice waarmee een relatie van een gedetineerde digitaal berichten kan sturen aan een gedetineerde. Vice versa kan een gedetineerde bij sommige inrichtingen een handgeschreven brief aan een medewerker van de inrichting retour geven. Dit bericht wordt door de inrichting ingescand en vervolgens per e-mail verstuurd aan eMates. Het gebruik van eMates is niet in de Pbw of andere wet- of regelgeving geregeld. De beroepscommissie heeft eerder geoordeeld dat berichten via eMates worden aangemerkt als post zoals bedoeld in artikel 36 van de Pbw (RSJ 28 oktober 2020, R-20/6121/GA).

Hangende een te verrichten onderzoek naar eMates heeft de Minister beslist tot opschorting van het gebruik van eMates per 28 maart 2022. Alle gedetineerden van de PI Vught zijn over deze beslissing door de directeur op 18 maart 2022 geïnformeerd. De opschorting houdt volgens de mededeling die gedetineerden in de inrichting hebben ontvangen in dat digitale berichten die via eMates naar de inrichting zijn toegestuurd niet worden uitgereikt. eMates heeft na 28 maart 2022 de werkwijze aangepast en is overgegaan op het dagelijks uitprinten en per reguliere post aan gedetineerden versturen van de bij hen binnengekomen berichten. Daarop heeft de Minister beslist dat ook berichten die door tussenkomst van eMates per reguliere post aan gedetineerden worden toegezonden, niet worden uitgereikt.

De opschorting van het gebruik van eMates heeft aldus betrekking zowel op digitaal verzonden berichten als op met tussenkomst van eMates via de reguliere post verzonden berichten. Kort gezegd houdt de opschorting in dat er landelijk geen gebruik meer kan worden gemaakt van eMates, totdat de Minister de opschorting opheft.

 

Uitreiken berichten

Artikel 60, eerste lid, van de Pbw bepaalt dat een gedetineerde beklag kan instellen tegen een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing. Hoewel de gevolgen van de door de Minister afgekondigde landelijke maatregel tot opschorting van het gebruik van eMates ook op klager van toepassing is, betreft de klacht dus niet een (specifiek) jegens klager genomen beslissing, maar een voor alle in de inrichting(en) verblijvende gedetineerden geldende regel. Tegen een dergelijke algemene regel staat in beginsel geen beklag open. Dit beginsel lijdt slechts uitzondering in gevallen waarin de algemene regel in strijd is met hogere wet- en/of regelgeving, in casu artikel 36 van de Pbw en artikel 8 van het EVRM. De beroepscommissie overweegt als volgt.

Het niet uitreiken van berichten afkomstig van eMates die per reguliere post aan klager zijn toegezonden, betreft de uitvoering van de algemene maatregel tot opschorting van het gebruik van eMates. Het niet gebruik kunnen maken van de service van eMates is als zodanig niet in strijd met hogere wet- of regelgeving. Klager heeft geen wettelijk recht op het gebruik van eMates. Nu sprake is van de uitzonderlijke situatie dat het gebruik van eMates door de Minister is opgeschort, kan de verzending en (niet-)uitreiking van berichten afkomstig van eMates per reguliere post niet worden gezien als verzending en (niet-)uitreiking van reguliere post in de zin van artikel 36 van de Pbw. Dat brengt overigens met zich mee dat artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pbw in dit geval niet van toepassing is.

Van een algeheel postverbod, zoals namens klager is gesteld, is geen sprake. Van de reguliere postmogelijkheden kon en kan immers nog steeds gebruik worden gemaakt. Dat is aan alle gedetineerden, waaronder klager, ruim voor de opschorting van het gebruik van eMates kenbaar gemaakt. Klager wordt aldus niet geschaad in zijn recht om brieven en stukken per post te verzenden en te ontvangen. Van een schending van artikel 36 van de Pbw en/of van artikel 8 van het EVRM is dan ook geen sprake.

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat klager in zoverre terecht niet-ontvankelijk in zijn beklag is verklaard. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

Informatie- en mededelingsplicht

De beklagcommissie heeft het beklag op formele gronden gegrond verklaard voor zover het ziet op het informeren van klager over de voor hem binnengekomen berichten vanuit eMates. De directeur heeft tegen de uitspraak van de beklagcommissie geen beroep ingesteld. Daarmee staat in beroep in zoverre enkel de hoogte van de tegemoetkoming ter beoordeling.

De beroepscommissie kan zich verenigen met de toegekende tegemoetkoming. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 1 december 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door de secretaris.

 

 

            voorzitter

 

Naar boven