Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24136/GA, 9 januari 2023, beroep
Uitspraakdatum:09-01-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          21/24136/GA   

           

Betreft [klager]

Datum 9 januari 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de plaatsing in het basisregime bij binnenkomst in de inrichting.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad heeft op 4 november 2021 het beklag ongegrond verklaard (PL2021/887). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. J. van Wijk, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Op 27 december 2021 heeft zijn kantoorgenoot mr. J.A.R. van de Velde zich gesteld als raadsman.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Lelystad (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De nadere toelichting is overigens ontvangen van mr. J. van Wijk.

De beroepscommissie heeft op 8 augustus 2022 bij de directeur nadere inlichtingen opgevraagd. De reactie van de directeur is op 7 september 2022 bij het secretariaat van de RSJ binnengekomen. Klager en zijn raadsman zijn in de gelegenheid gesteld op de inlichtingen van de directeur te reageren. Op 12 september 2022 is een reactie mr. A.S. Sewgobind, kantoorgenoot van klagers raadsman, ontvangen, die aan de directeur is toegezonden.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft zich op 13 september 2021 als zelfmelder gemeld in de PI Lelystad. Hij is tot 20 september 2021 op de inkomstenafdeling geplaatst waardoor hij niet heeft kunnen deelnemen aan het plusprogramma. Uit het verweerschrift van de directeur volgt dat dit standaard gebeurt met gedetineerden die van buiten detentie in een inrichting worden geplaatst, maar dit is in strijd met klagers status als zelfmelder (RSJ 4 maart 2016, 16/0675/SGA). Er is niet gesteld of gebleken dat klager op een zeker moment is getest waarna hij uit “quarantaine” mocht.

Indien het standpunt gevolgd wordt dat klager in quarantaine diende te verblijven, is het vervolgens geheel onduidelijk waarom hij zeven dagen in quarantaine heeft verbleven en niet de gangbare landelijke termijn van vijf dagen. Klager verwijst daarvoor naar een nieuwsbericht van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) van 23 juni 2021 over versoepelingen van de coronamaatregelen. Klager had op 18 september 2021 getest moeten worden en op die dag ook naar een andere afdeling overgeplaatst moeten worden.

 

Standpunt van de directeur

De directeur kan niet meer nagaan op welke dag klager is getest en op welke dag de uitslag binnenkwam, omdat hij niet meer in de PI Lelystad verblijft. Het landelijke DJI-beleid was zeven dagen quarantaine bij binnenkomst. Versoepelingen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) werden binnen de inrichting ook doorgevoerd, maar veelal wat later dan buiten in de maatschappij. Er is geen beschikking van een ordemaatregel aan klager uitgereikt.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 1d, zevende lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden wordt een zelfmelder bij binnenkomst gelijk in het plusprogramma geplaatst.

De directeur heeft toegelicht dat klager op 14 september 2021 wel is gepromoveerd, maar dat alle binnenkomende gedetineerden, ook zelfmelders, een week in quarantaine op de inkomstenafdeling werden geplaatst. Tijdens de quarantaine is er geen sprake van een regulier basis- of plusprogramma. De directeur heeft ter beklagzitting gesteld dat als een zelfmelder negatief testte op de zesde dag na binnenkomst, hij werd overgeplaatst naar een andere afdeling met een plusprogramma. De beroepscommissie begrijpt klagers beklag daarom zo, dat dit is gericht tegen het niet worden geplaatst in het plusprogramma, omdat hij in quarantaine op de inkomstenafdeling is geplaatst.

Op 13 september 2021 golden bij de DJI de landelijke maatregelen zoals neergelegd in de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 18 juni 2021 (Kamerstukken II 2020/2021, 24 587, nr. 803). In deze brief zijn versoepelingen aangekondigd die inhouden dat gedetineerden bij binnenkomst vanaf 21 juni 2021 (of een paar dagen later indien dat organisatorisch noodzakelijk was) in plaats van acht dagen nog maar vijf dagen in quarantaine hoefden te verblijven. Daarna werd de gedetineerde getest en bij een negatieve uitslag kon hij naar een reguliere afdeling en deelnemen aan het dagprogramma.

Klager is bij binnenkomst op 13 september 2021 in quarantaine geplaatst. Quarantaine is aan te merken als een ordemaatregel van afzondering als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw).

Uit artikel 58, eerste lid, van de Pbw volgt dat de directeur de gedetineerde bij het opleggen van een ordemaatregel onverwijld schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling van de beslissing verstrekt. Dit had de directeur ook moeten doen terwijl hij landelijk beleid uitvoerde. Nu de directeur dit niet heeft gedaan en niet is gebleken dat klager (overeenkomstig artikel 57, eerste lid, onder c., van de Pbw) is gehoord voorafgaand aan het opleggen van de ordemaatregel, zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

Gelet op de destijds geldende coronamaatregelen en de noodzaak om verdere besmettingen in de inrichting te voorkomen, was de beslissing om klager in quarantaine te plaatsen (en dus niet te laten deelnemen aan het plusprogramma) niet onredelijk of onbillijk. De directeur heeft niet betwist dat klager zeven dagen in quarantaine heeft gezeten, zodat de beroepscommissie van die periode uitgaat. De directeur heeft niet duidelijk gemaakt waarom van de landelijke termijn van vijf dagen is afgeweken, terwijl die termijn drie maanden eerder al was verkort van zeven naar vijf dagen. Dit betekent dat de quarantaine van klager twee dagen te lang heeft geduurd en dat klager dus twee dagen te laat pas aan het plusprogramma heeft kunnen deelnemen. De beroepscommissie zal daarom aan klager een tegemoetkoming toekennen (in lijn met twee dagen onterechte plaatsing in afzondering op eigen cel) van €20,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €20,-.

 

 

Deze uitspraak is op 9 januari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.B. Oreel, voorzitter,
mr. A.B. Baumgarten en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven