Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/26752/GB, 25 november 2022, beroep
Uitspraakdatum:25-11-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          22/26752/GB

 

Betreft [Klager]

Datum 25 november 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 28 maart 2022 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. H. Külcü, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM) inzake klagers verzoek, vanwege de omstandigheid dat klager nog voorlopig is gehecht en omdat het OM hoger beroep heeft ingesteld, kan de afwijzing van klagers verzoek niet dragen. Onafhankelijke rechters hebben in eerste aanleg uitspraak gedaan en zijn tot een veroordeling van 24 maanden gevangenisstraf gekomen. Het is daarom rechtstatelijk gezien niet aan het OM om hierover negatief te adviseren, althans, hier mag niet zwaar aan worden getild. Dat klager voorlopig is gehecht, is bovendien geen beletsel voor een deelname aan een PP.

De reclassering heeft bij afweging van alle omstandigheden positief geadviseerd inzake klagers verzoek. De genoemde contra-indicaties uit het reclasseringsadvies – waaronder het ontbreken van een risicotaxatie – zijn dus in dat positieve advies verdisconteerd. Het wordt raadzamer geacht klager gereguleerd in de maatschappij terug te laten keren. Juist ook met het oog op het zorgen voor een zekere stabiele verhouding tot zijn kind, de moeder van zijn kind en anderen.

Met betrekking tot de werkgever heeft klager bij zijn casemanager aangegeven dat hij bij DHL pakketservice kan en mag gaan werken. Dit is vanwege een vermeende taalbarrière kennelijk niet goedgekeurd door de senior casemanager. Dat wekt enige verbazing, nu klager eerder in dienst is geweest bij een bedrijf voor postbezorging en zijn vaardigheden Nederlands hem daarbij niet hebben belet. Dit toont aan dat klagers taalvaardigheden voldoende zijn voor een dergelijke functie in de private sector. Klagers beheersing van de Nederlandse taal werd bovendien ook voldoende geacht vanuit de inburgeringscursus die hij heeft moeten behalen. Voor zover voorwaarden en gesprekken niet goed te bespreken c.q. te voeren zouden zijn met klager met betrekking tot zijn PP, wordt opgemerkt dat genuanceerde punten met behulp van de tolkentelefoon kunnen worden besproken.

Verzocht wordt om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

Verweerder heeft de bestreden beslissing en de onderliggende stukken toegestuurd, maar daarbij geen inhoudelijke reactie gegeven.

 

3. De beoordeling

De beroepscommissie heeft verweerder meerdere keren verzocht om de stukken en een inhoudelijke reactie op het beroepschrift toe te sturen. In zaken zoals deze – waarin al een lange periode is verstreken, zonder dat het verweer is ontvangen – heeft de beroepscommissie vervolgens (eenmalig) verzocht om in ieder geval de stukken toe te sturen. De beroepscommissie stelt vast dat verweerder daarop de stukken heeft toegestuurd en daarbij niet inhoudelijk heeft gereageerd. In dit geval bevatten de stukken voldoende informatie om een uitspraak te kunnen doen op het beroep. Op basis daarvan overweegt de beroepscommissie als volgt.

Klagers situatie

Klager is sinds 13 maart 2021 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van 29 maanden met aftrek, wegens poging tot doodslag van zijn ex-zwager, poging tot zware mishandeling van zijn ex-partner en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van zijn ex-schoonvader. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 30 juli 2023.

 

De wet- en regelgeving

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel komt een gedetineerde in aanmerking voor deelname aan een PP, indien:

-    aan hem een (combinatie van) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf(fen) van (in totaal) minstens zes maanden en hoogstens een jaar is opgelegd;

-    hij nog hoogstens een zesde deel van zijn vrijheidsstraf(fen) moet ondergaan;

-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken;

-    hij een aanvaardbaar verblijfadres heeft;

-    hij zich bereid heeft verklaard om zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde goed gedrag heeft laten zien;

-    de mogelijkheid om eventuele risico’s die aan de vrijheden zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen;

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Gelet op het overgangsrecht gelden andere termijnen voor een gedetineerde die is veroordeeld vóór 1 december 2021. In dat geval geldt op grond van artikel 4 (oud) van de Pbw dat de gedetineerde in aanmerking komt voor deelname aan een PP, indien:

-    aan hem een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    hij vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf heeft ondergaan;

-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken en maximaal een jaar.

 

De bestreden beslissing

Verweerder heeft klagers verzoek tot deelname aan een PP afgewezen, omdat er geen risicotaxatie heeft kunnen plaatsvinden, er te grote risico’s voor klagers ex-partner en dochter aanwezig worden geacht, klager geen goedgekeurde werkgever heeft en klager de Nederlandse taal onvoldoende beheerst.

 

De overwegingen van de beroepscommissie

De reclassering heeft te kennen gegeven geen risicotaxatie te kunnen opstellen, vanwege klagers ontkennende houding, maar tegelijkertijd risico’s ten aanzien van klagers ex-partner en dochter niet uit te kunnen sluiten. De gezinsvoogd heeft naar aanleiding van het referentenonderzoek van de reclassering in het kader van laatstgenoemde risico’s aangegeven voorzichtig te zijn en nog veel vraagtekens te hebben.

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie kan het feit dat een gedetineerde het delict ontkent (en daardoor geen risicotaxatie kan plaatsvinden) niet zonder meer in de weg staan aan detentiefasering (RSJ 27 december 2019, R-19/4871/GB). De zorgen van de reclassering en de gezinsvoogd over de (niet uit te sluiten) risico’s ten aanzien van klagers ex-partner en dochter komen de beroepscommissie echter niet onbegrijpelijk voor, gelet op hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd.

De gezinsvoogd heeft aangegeven dat klager in het verleden drie keer zou hebben geprobeerd om zijn dochter – over wie hij geen gezag heeft – van zijn ex-partner afhandig te maken, dat een kidnapping een reële mogelijkheid is en dat het gegeven dat klager is gedetineerd een garantie is dat hij zijn dochter niet kan meenemen. De ex-partner is verstandelijk beperkt en laat zich snel leiden door klager. Er heeft inmiddels een positief verlopen bezoek van klagers dochter, ex-partner en ex-schoonvader plaatsgevonden onder begeleiding van de jeugdbescherming, maar de beroepscommissie acht dat bij de huidige stand van zaken onvoldoende om tot het oordeel te komen dat eventuele risico’s ten aanzien van zijn ex-partner en dochter, die aan de vergaande vrijheden bij een deelname van klager aan een PP zijn verbonden, (afdoende) kunnen worden beperkt en beheerst – mede in het licht van de aard en de ernst van de feiten waarbij zijn ex-partner (als slachtoffer) en dochter betrokken zijn geweest.

Reeds vanwege het voorgaande kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 25 november 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter,
mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven