Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27614/GB, 1december 2022, beroep
Uitspraakdatum:01-12-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/27614/GB
    
            
Betreft    [klager]
Datum    1 december 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 2 maart 2022 beslist klager te plaatsen in de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 12 mei 2022 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman mr. R. Polderman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klagers raadsman verwijst voor de gronden van het beroep naar klagers beroepschrift en het schorsingsverzoek van 28 mei 2022. Nu klagers sociale netwerk zich in Noord-Nederland bevindt, wordt het regionaliteitsbeginsel geschonden.

De schorsingsvoorzitter van de RSJ heeft de plaatsing in het huis van bewaring (HVB) van de PI Krimpen aan den IJssel op 28 februari 2022 geschorst. Klager diende namelijk in een gevangenis te worden geplaatst. Het verbaast klager dat er geen tegemoetkoming is toegekend voor de drie maanden die hij ten onrechte heeft doorgebracht in een HVB, nu klager hiervan evident hinder heeft ondervonden. 

De plaatsing op de Afdeling Intensief Toezicht (AIT) is verder volstrekt onvoldoende gemotiveerd. 

Standpunt van verweerder
Nu klager sinds 29 juli 2022 niet meer in detentie verblijft, heeft hij geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroepschrift. In klagers schrijven leest verweerder echter een verkapt verzoek om een tegemoetkoming. Klager verzoekt echter pas in de beroepsfase om een tegemoetkoming. Nu klager in de bezwaarfase werd bijgestaan door een advocaat, had reeds in de bezwaarfase een verzoek om een tegemoetkoming moeten worden ingediend. 

Uit klagers detentie- & re-integratieplan blijkt dat hij ook al tijdens zijn verblijf in het HVB in het multidisciplinair overleg is besproken in het kader van promoveren en degraderen. Klager liet tot dat moment ongewenst gedrag zien en kwam om die reden niet in aanmerking voor promotie naar het plusprogramma. Het niet promoveren staat dan ook volledig los van het regime waarin klager bij aanvang van zijn detentie in december 2021 was geplaatst. Nu het aan klager zelf te wijten is dat hij niet eerder dan op 29 maart 2022 gepromoveerd is naar het plusprogramma, ziet verweerder geen aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. Ten overvloede dient te worden opgemerkt dat klager de volgens hem opgelopen vertraging niet nader heeft onderbouwd.  

3. De beoordeling
Klager is op 29 juli 2022 in vrijheid gesteld, omdat zijn voorlopige hechtenis is geschorst. Nu klager in vrijheid is gesteld, heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter (tijdig) verzocht om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen. 

Klager verbleef in het HVB van de PI Krimpen aan den IJssel. Bij beslissing van 2 maart 2022 is hij geplaatst in de gevangenis van de PI Krimpen aan den IJssel, omdat klager reeds was veroordeeld tot een gevangenisstraf en om die reden in een gevangenis diende te worden geplaatst. Blijkens de stukken wenste klager te worden geplaatst in de gevangenis van de PI Zwolle. 

Op grond van artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) wordt een gedetineerde die tot een gevangenisstraf is veroordeeld, in beginsel in het arrondissement van vestiging geplaatst. Als in dat arrondissement geen gevangenis is aangewezen of als daar geen plaats beschikbaar is, dan wordt de gedetineerde in een aanpalend arrondissement geplaatst. Gedetineerden die in het plusprogramma verblijven krijgen voorrang. Klager moest op grond van de aan hem opgelegde toezichtsmaatregelen in verband met zijn status als een gedetineerde met een vlucht /maatschappelijk risico (GVM) en zijn plaatsing op de AIT echter worden geplaatst in een inrichting die daartoe is aangewezen. 

Over klagers GVM-status is beslist in het Operationeel Overleg van 8 december 2021. Daarbij is aan klager een hoog risicoprofiel toegekend, vanwege (het vermoeden van) voortgezet crimineel handelen vanuit detentie en ondermijning van gezag in de inrichting. Uit het selectieadvies van 28 februari 2022 volgt dat voornoemde status op dat moment niet gewijzigd was. De PI Zwolle heeft geen beveiligingsniveau dat past bij deze status, waardoor een plaatsing in de gevangenis van deze PI reeds gelet hierop niet mogelijk was. 

Van een wens om naar de PI Leeuwarden te worden overgeplaatst is niet gebleken, maar nu deze inrichting zich wel bevindt in het arrondissement Noord-Nederland, en tevens beschikt over een AIT, ziet de beroepscommissie, evenals verweerder, aanleiding om te beoordelen of klager in de gevangenis van de PI Leeuwarden had moeten worden geplaatst. 

Uit het selectieadvies van 30 mei 2022 volgt dat klager niet in de PI Leeuwarden kon worden geplaatst. Klager was eerder gedetineerd in de PI Leeuwarden. Hij zou uitlatingen hebben gedaan over een personeelslid. Deze uitlatingen hebben dit personeelslid in diskrediet gebracht. Uit onderzoek is gebleken dat er sprake was van een onjuiste aanname van zaken en van een valse beschuldiging door klager. Daarnaast kenden meerdere personeelsleden in de inrichting klager vanuit de buitensituatie. De directie wilde de medewerkers in bescherming nemen, zeker in relatie tot het stalkende, manipulatieve en ongeoorloofde gedrag dat klager al meerdere keren had laten zien. Er was sprake van een verstoorde verhouding tussen klager en het personeel.

Overigens is het de beroepscommissie, op grond van het selectieadvies van 1 maart 2022, tevens gebleken dat klager op dat moment verbleef op de AIT. Bij zijn plaatsing in de gevangenis van de PI Krimpen aan den IJssel is hij wederom op de AIT geplaatst. Nu ten tijde van de bestreden beslissing alleen de PI Leeuwarden en de PI Krimpen aan den IJssel beschikten over een AIT, terwijl plaatsing in de PI Leeuwarden op grond van het voorgaande niet in de rede lag, kon klager alleen in de gevangenis van de PI Krimpen aan den IJssel worden geplaatst. 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

Ten overvloede overweegt de beroepscommissie nog het volgende. Klager heeft verzocht om hem een tegemoetkoming toe te kennen voor de tijd die hij onterecht heeft doorgebracht in het HVB. De beroepscommissie is echter van oordeel dat dit in de onderhavige beroepsprocedure niet aan de orde kan komen, nu dit beroep gericht is tegen de plaatsing van klager in de gevangenis van de PI Krimpen aan den IJssel. Het had op klagers weg gelegen zijn bezwaren ten aanzien van zijn onterechte plaatsing in het HVB van de PI Krimpen aan den IJssel naar voren te brengen in de bezwaar- en beroepsprocedure ten aanzien van de beslissing om hem te plaatsen in het HVB. Het is de beroepscommissie ambtshalve bekend dat klager bezwaar en beroep heeft ingesteld tegen die beslissing. Het beroep is op 2 augustus 2022 echter ingetrokken.

Voor zover klager stelt dat de plaatsing op de AIT onvoldoende is gemotiveerd, overweegt de beroepscommissie dat de beslissing om klager daadwerkelijk op de AIT te plaatsen, een beslissing van de directeur van de inrichting is. Hiertegen staat op grond van artikel 60 van de Pbw beklag bij de beklagcommissie open. 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is op 1 december 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven