Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/28478/TP, 31 oktober 2022, beroep
Uitspraakdatum:31-10-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/28478/TP        
            
Betreft    [klager]
Datum    31 oktober 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) om een reeds toegezegde plaatsing van klager in FPC Van der Hoeven Kliniek op 19 juli 2022 uit te stellen/geen doorgang te laten vinden. 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman, mr. R.I. Kool, en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie op het beroepschrift en de overige stukken 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het beroep richt zich tegen de beslissing van verweerder om een reeds toegezegde plaatsing van klager in FPC Van der Hoeven Kliniek op 19 juli 2022 geen doorgang te laten vinden. Klager is bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 januari 2020 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden en ter beschikking stelling (tbs) met dwangverpleging. Deze straf en maatregel werden op 12 augustus 2021 door het gerechtshof Den Haag bevestigd. Doordat klager nog een oude straf diende uit te zitten is hij vanaf oktober 2021 tbs-passant. Vanaf dat moment is klager op de wachtlijst van FPC Van der Hoeven Kliniek geplaatst. Klager is op 2 november 2021 toegezegd dat hij als eerste aan de beurt was om geplaatst te worden. Vervolgens is klager door de plaatsingscoördinator van FPC Van der Hoeven Kliniek geïnformeerd dat het doel is om hem eind maart of begin april 2022 te plaatsen. Hierna is klager op 31 mei 2022 medegedeeld dat hij op 17 juli 2022 zou worden geplaatst. Hoewel klager als eerste op de wachtlijst stond, is op 13 juni 2022 alsnog een medegedetineerde van klager opgenomen in FPC Van der Hoeven Kliniek. Met deze plaatsing is in strijd met de eigen toezeggingen gehandeld. Op 27 juni 2022 heeft de plaatsingscoördinator van FPC Van der Hoeven Kliniek de vraag of plaatsing nog door zou gaan, bevestigend beantwoord. Ten slotte werd klager op 14 juli 2022 medegedeeld dat de plaatsing op 19 juli 2022 niet door kon gaan. Deze gang van zaken heeft bijzonder veel indruk op klager gemaakt en het vertrouwen in door medewerkers van justitie gedane toezeggingen ernstig aangetast. Nu klager niet kan starten met zijn behandeling loopt hij vertraging op in zijn traject. Onlangs is klager medegedeeld dat hij op 18 oktober 2022 in FPC Van der Hoeven Kliniek zal worden geplaatst. Verweerder heeft door deze gang van zaken in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld. Van verweerder mag worden verwacht dat toezeggingen worden nagekomen, maar bovenal dat de belangen van klager worden meegewogen. Klager verzoekt daarom het beroep gegrond te verklaren en hem een bedrag van €650,- per maand als tegemoetkoming toe te kennen voor de tijd tussen de toegezegde plaatsingsdatum en de daadwerkelijke plaatsingsdatum, nu de rechtsgevolgen van de te vernietigen beslissing niet meer ongedaan te maken zijn. Het verzochte bedrag is in overeenstemming met de standaardbedragen tegemoetkoming. Klager wenst zijn beroep mondeling te kunnen toelichten. 

Standpunt van verweerder
De beslissing om de plaatsing van klager in FPC Van der Hoeven Kliniek uit te stellen, is op goede gronden genomen. Blijkens de indicatiestelling Forensische Zorg van 22 september 2021 is klager geïndiceerd voor een FPC. Klager is vervolgens voor FPC Van der Hoeven Kliniek aangemeld conform zijn voorkeur. Op 31 mei 2022 heeft FPC Van der Hoeven Kliniek aan Divisie Individuele Zaken (DIZ) laten weten dat klager op 19 juli 2022 kon worden opgenomen. Naar aanleiding van dit bericht heeft de DIZ namens de minister op 2 juni 2022 een plaatsingsbesluit opgemaakt, dat vervolgens aan klager is uitgereikt. Op 14 juli 2022 heeft FPC Van der Hoeven Kliniek bij DIZ aangegeven dat de plaatsing op 19 juli 2022 niet door kon gaan wegens ernstig personeelstekort. Hierdoor kon op de intensieve zorgafdeling, waar klager zou worden geplaatst, niet de benodigde zorg worden geleverd en zou bij opname van nieuwe verpleegden de orde en de veiligheid in de kliniek in het geding komen. Onder deze omstandigheden was het niet veilig en verantwoord om klager op dat moment daar te plaatsen. Hoewel verweerder begrijpt dat het voor klager frustrerend is dat zijn plaatsing in FPC Van der Hoeven Kliniek is uitgesteld, weegt in dit geval het kunnen leveren van de benodigde zorg aan verpleegden en het kunnen blijven handhaven van de orde en veiligheid binnen de kliniek zwaarder. FPC Van der Hoeven Kliniek heeft laten weten dat zij de formatie op orde brengen, zodat klager op 18 oktober 2022 alsnog kan worden opgenomen. Plaatsing binnen een andere kliniek was en is (vooralsnog) geen optie in verband met de geldende wachtlijsten. Verweerder heeft daarom de bestreden beslissing op goede gronden kunnen nemen. Voor toekenning van de gevraagde tegemoetkoming wordt daarom geen aanleiding gezien. Klager heeft vanaf een wachttijd van vier maanden tot aan het moment van plaatsing in een tbs-kliniek recht op passantenvergoeding. Zodra klager in een tbs-kliniek is geplaatst, kan hij hiertoe een verzoek indienen.

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

In artikel 6.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg (Wfz) is bepaald dat de plaatsing van een tbs gestelde in een instelling geschiedt binnen een termijn van vier maanden na aanvang van de termijn van de tbs. Deze termijn kan telkens met vier maanden worden verlengd. Met een beslissing tot verlenging wordt gelijkgesteld een weigering om binnen een termijn van vier maanden te beslissen.

Aan klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met verpleging van overheidswege opgelegd. De tbs van klager is ingegaan op 22 oktober 2021. Sindsdien verblijft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs instelling als passant in het Penitentiaire Inrichting (PI) Haaglanden. 

Het beroep richt zich tegen de beslissing van verweerder om een reeds toegezegde plaatsing van klager in FPC Van der Hoeven Kliniek op 19 juli 2022 uit te stellen/geen doorgang te laten vinden. Deze beslissing heeft tot gevolg dat klagers passantentermijn is verlengd, waardoor het verblijf van klager als tbs-passant in een PI op dat moment langer dan vier maanden voortduurde. Klager kan in het daartegen gerichte beroep worden ontvangen.

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie is de feitelijke voortzetting van het verblijf van klager als tbs-passant in een PI ten gevolge van capaciteitsgebrek, ongeacht of hieraan een al dan niet fictieve beslissing tot verlenging van de passantentermijn ten grondslag ligt, in strijd met het recht vanaf het moment dat dit verblijf vier maanden heeft geduurd. 

De totale duur van het verblijf van klager als tbs-passant in een PI bedraagt inmiddels meer dan vier maanden. Derhalve is het beroep gegrond en dient de bestreden (fictieve) beslissing tot voortzetting van het passantenverblijf te worden vernietigd.

Namens klager is verzocht om een financiële tegemoetkoming van €650,- per maand, voor de tijd tussen de toegezegde plaatsingsdatum en de daadwerkelijke plaatsingsdatum, gelet op de door verweerder gedane toezeggingen en het feit dat de rechtsgevolgen van de te vernietigen beslissing niet meer ongedaan te maken zijn. De beroepscommissie is van oordeel dat, anders dan klagers raadsman heeft gesteld, het door klager verzochte bedrag niet in overeenstemming is met de standaardbedragen tegemoetkoming, nu de financiële tegemoetkoming van €650,- per maand van toepassing is in situaties waarbij sprake is van detentieongeschiktheid in de zin van artikel 76 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). De beroepscommissie stelt vast dat hiervan bij klager geen sprake is, maar dat sprake is van een situatie in de zin van artikel 6.3 Wfz. 

De beroepscommissie is van oordeel dat in gevallen als deze een financiële tegemoetkoming dient te worden toegekend, waarvan de hoogte dient te worden vastgesteld op een bedrag van €250,- per maand vanaf de dag dat het verblijf van de tbs passant in een PI vier maanden heeft geduurd en €375,- per maand met ingang van de zevende maand van de passantentermijn, tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit laatste bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een PI wordt verhoogd met een bedrag van €150,- per maand en dat vanaf zestien dagen de passantentermijn op een hele maand wordt afgerond. Klager hoeft, anders dan verweerder stelt, niet te wachten tot hij in een 
tbs-kliniek is geplaatst om een verzoek in te dienen tot een financiële tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. 
Zij stelt vast dat aan klager, ten laste van verweerder, een geldelijke tegemoetkoming toekomt ten bedrage van €250,- per maand vanaf de dag dat het verblijf van de tbs passant in een PI vier maanden heeft geduurd en €375,- per maand met ingang van de zevende maand van de passantentermijn, tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit laatste bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een PI wordt verhoogd met een bedrag van €150,- per maand en dat vanaf zestien dagen de passantentermijn op een hele maand wordt afgerond.  


Deze uitspraak is op 31 oktober 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. T.B. Trotman, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven