Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27397/GM, 28 oktober 2022, beroep
Uitspraakdatum:28-10-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          22/27397/GM

              

Betreft [klaagster]

Datum 28 oktober 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klaagster] (hierna: klaagster)

1. De procedure

Klaagsters raadsvrouw, mr. H.E. Berman, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen door of namens de inrichtingsarts van de locatie Nieuwersluis (hierna: de inrichtingsarts). Klaagster beklaagt zich erover dat zij niet tijdig is doorverwezen naar de gnatholoog en kaakfysiotherapeut en dat bloedonderzoek na een half jaar niet herhaald is. 

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klaagster, haar raadsvrouw, mevrouw […], hoofd zorg, namens de inrichtingsarts, en mevrouw […], juridisch medewerkster namens de directie, gehoord op de digitale zitting van 14 oktober 2022.

De heer drs. (…), huisarts en lid van de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klaagster

Klaagster kreeg in de penitentiaire inrichting (PI) Ter Peel kaakfysiotherapie en psychologische hulp. Bij binnenkomst in de PI Nieuwersluis heeft zij tijdens de intake op 26 juni 2020 direct haar kaakklachten gemeld en aangegeven dat haar orofaciale fysiotherapeut wilde dat zij gezien werd door een gnatholoog. Op 26 augustus 2020 ontving de medische dienst een schrijven van de manueel en orofaciaal fysiotherapeut waarin werd bevestigd dat klaagster is gezien voor myogene temporomandibulaire (TMD) gewrichtsklachten en dat het mogelijk zinvol is om een tandarts gnatholoog de klachten te laten onderzoeken.

In het medisch dossier staat bij 1 september 2020 dat klaagster in beeld is bij de tandarts en psycholoog, maar de tandarts heeft niet met haar gesproken over haar klachten. Op 13 oktober 2020 is klaagster wel naar de kaakchirurg geweest voor een opbeetplaatje. Dit had echter niet te maken met de gewenste kaakfysiotherapie. Klaagster heeft hierover ook niets meer gehoord.

Op 30 december 2020 heeft de raadsvrouw daarom de medische dienst gemaild met betrekking tot de kaakklachten. Op 16 maart 2021 liet de medische dienst weten dat in het medisch dossier niet was terug te vinden dat klaagster de medische dienst had benaderd met de vraag om kaakfysiotherapie. Op 19 maart 2021 is vervolgens overleg geweest met de kaakchirurg en is aan de fysiotherapeut gevraagd of hij na consultatie van een orofaciaal fysiotherapeut klaagster eens in de 3-4 weken fysiotherapie kon geven aan de kaak. Klaagster kreeg echter vervolgens fysiotherapie die niet op haar kaak zag, maar op haar handen en rug. Het beleid ten aanzien van de kaken bleek onbekend.

Op 22 juli 2021 heeft een gesprek met het hoofd zorg plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot een afspraak bij een gnatholoog. Op 13 augustus 2021 is voor klaagster een afspraak gemaakt, maar in het betreffende ziekenhuis bleek geen gnatholoog aanwezig te zijn. Klaagster had naar het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU) gemoeten. Daar had zij uiteindelijk op 14 december 2021 een afspraak bij de gnatholoog, die aangaf dat klaagster terug bij af was. Op 15 december 2021 is klaagster voorts doorverwezen naar gespecialiseerde fysiotherapie en is aan haar medicatie voor haar kaakklachten voorgeschreven.

Klaagster heeft aldus vanwege onvoldoende voortvarend handelen op de door haar reeds bij de plaatsing gemelde klachten, waarbij zij tevens de noodzakelijk geachte behandeling heeft gemeld, anderhalf jaar onnodig pijn en stress gehad. Klaagster heeft ter zitting aangegeven dat zij thans traumatherapie krijgt, die zij eerder van de psycholoog in de inrichting niet kreeg.   

Daarnaast heeft klaagster bloedonderzoek laten verrichten. Daaruit bleek dat zij een vitaminetekort had. Volgens de aantekening van de inrichtingsarts op 10 december 2020 zou na een half jaar nog een keer bloed geprikt moeten worden. Dit heeft echter niet na een half jaar plaatsgevonden.

Standpunt van de inrichtingsarts

Tijdens de intake op 26 juni 2020 heeft klaagster aangegeven dat zij verschillende therapieën had ontvangen, maar niet duidelijk is gebleken dat deze klachten nog aan de orde waren en dat klaagster de behandeling wenste voort te zetten. In dit gesprek is ook besproken dat klaagster onder behandeling was bij de kaakchirurg voor een bitje.

Op 31 juli 2020 heeft klaagster zich bij de medische dienst gemeld met vragen over haar opbeetplaat en haar behandeling bij de kaakfysiotherapeut. Naar aanleiding van dit gesprek is informatie opgevraagd bij  de kaakfysiotherapeut. Op 4 augustus 2020 kreeg klaagster bij de kaakchirurg een afdruk voor de opbeetplaat. Klaagster is vervolgens op 13 augustus 2020 opgeroepen bij de tandarts. Uit de rapportage van de tandarts blijkt dat klaagster geen pijn had en over twee weken terug wilde komen.

Op 26 augustus 2020 is de medische informatie van de kaakfysiotherapeut ontvangen. De huisarts heeft vervolgens besloten ander beleid te voeren aangezien klaagster al in beeld was bij de tandarts en psycholoog, die met klaagster besproken hebben wat de mogelijkheden zijn. Op 13 oktober 2020 is klaagster naar het ziekenhuis geweest en heeft zij een bitje gekregen.

Op 30 december 2020 ontving de medische dienst een mail van klaagsters advocaat. Op 13 januari 2021 verwees de huisarts klaagster naar de lokale fysiotherapeut met de vraag wat hij voor klaagster kan betekenen. Op 16 maart 2021 volgde wederom een mail van klaagsters advocaat. Op 19 maart 2021 is een verzoek gedaan bij de fysiotherapeut van de inrichting voor een consult met daarbij de vraag of, na consultatie van de orofaciaal fysiotherapeut, er eens in de drie à vier weken fysiotherapie aan de kaak gegeven kan worden. Klaagster heeft vervolgens verschillende consulten gehad bij de fysiotherapeut.

Op 22 juli 2021 is het hoofd van de medische dienst met klaagster in gesprek gegaan. In dit gesprek heeft het hoofd zorg aangegeven dat zij de indruk heeft dat de verschillende behandelingen omtrent de kaak van klaagster door elkaar lopen en dat hierdoor wellicht miscommunicatie is ontstaan. De medische dienst was mogelijk in de veronderstelling dat klaagster door de kaakchirurg behandeld werd. Er is daarom tot die tijd onvoldoende onderscheid gemaakt tussen de behandeling bij de kaakchirurg en gnatholoog. Naar aanleiding van dit gesprek heeft het hoofd zorg contact gehad met de kaakfysiotherapeut en is klaagster hierover geïnformeerd.

Ten aanzien van de stelling van klaagster dat de medische dienst (bewust) informatie achter heeft gehouden en na onsuccesvolle bemiddeling de klacht niet heeft doorgezet heeft naar de medisch adviseur, merkt het hoofd medische dienst op dat de medische dienst nooit een officiële klacht van klaagster heeft ontvangen. Er was enkel een sprekersbriefje en hierop heeft het hoofd zorg adequaat gehandeld door op 22 juli 2021 met klaagster in gesprek te gaan en verschillende stappen te ondernemen. Er is dus geen sprake van het (bewust) achterhouden van informatie voor de medisch adviseur. Ter zitting heeft het hoofd zorg toegelicht dat ze het onderliggende probleem bij klaagster wilden aanpakken met behulp van psychologische behandelingen en fysiotherapie.

De klacht over het bloedonderzoek hoeft volgens het hoofd zorg geen verdere bespreking, nu deze klacht gegrond moet worden geacht.

3. De beoordeling

De beroepscommissie stelt vast dat niet in geschil is dat klaagster de behandeling waarom zij verzocht heeft nodig heeft. Er was daarom gerede aanleiding om vanaf binnenkomst aan haar kaakklachten serieuze aandacht te besteden en haar voortvarend door te verwijzen. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is echter gebleken dat hiervan onvoldoende sprake is geweest. Klaagster heeft aanstonds bij binnenkomst, op 25 juni 2020, in de inrichting melding gemaakt van haar kaakklachten en verzocht om doorverwezen te worden naar een gnatholoog en orofaciale fysiotherapeut voor kaakfysiotherapie, behandelingen die zij ook in de vorige inrichting kreeg. Er is bij de medische dienst echter aanvankelijk geen onderscheid gemaakt tussen de behandeling door de kaakchirurg en de gewenste behandeling bij de gnatholoog. Ook heeft de reeds op 26 augustus 2020 ontvangen informatie van de orofaciaal fysiotherapeut niet geleid tot de gewenste behandelingen. Daarbij is gebleken dat, nadat ook de raadsvrouw verzoeken heeft gedaan bij de medische dienst, het nog tot 22 juli 2021 heeft geduurd voordat het hoofd zorg met klaagster in gesprek is gegaan. Vervolgens is er wel gehandeld en is een afspraak bij de gnatholoog gemaakt. Deze afspraak vond uiteindelijk plaats in december 2021, waarna klaagster is doorverwezen naar gespecialiseerde kaakfysiotherapie alsmede aan haar medicatie is voorgeschreven.

De beroepscommissie is van oordeel dat het hiervoor beschreven tijdsverloop, mede gelet op de aanhoudende klachten van klaagster, dient te leiden tot de conclusie dat jegens klaagster onvoldoende zorgvuldigheid in acht is genomen.  

Nu niet in geschil is dat de klacht over het niet herhalen van bloedonderzoek gegrond is, behoeft dit onderdeel geen nadere bespreking. 

Gelet op het voorgaande moet het handelen van de inrichtingsarts worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren.

De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klaagster een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €75,- ter zake van het niet tijdig doorverwijzen naar de gnatholoog en kaakfysiotherapeut en €25,- ter zake van het bloedonderzoek.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent aan klaagster een tegemoetkoming toe van in totaal €100,-.

Deze uitspraak is op 28 oktober 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, drs. B.A. Geurts en drs. A.A.J. Jeurissen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven