Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20635/GA, 16 januari 2022, beroep
Uitspraakdatum:16-01-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          21/20635/GA    

           

Betreft [klager]

Datum 16 januari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[klager] (hierna: klager) heeft, voor zover in beroep aan de orde, beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat hij in afzondering in een afzonderingscel is geplaatst op grond van een ordemaatregel die al was beëindigd.

De beklagcommissie bij het JC Zaanstad heeft op 22 maart 2021 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €30,- (ZS-JA-2020-115). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur en klager in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Klager verblijft in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het JC Zaanstad. In het PPC staan stabilisatie en behandeling van gedetineerde patiënten voorop. Het streven is om binnen het PPC iedere ordemaatregel zo kort mogelijk uit te voeren. In beginsel worden patiënten, indien hun gemoedstoestand dit toelaat, zo snel en vaak mogelijk voor enkele uren, dagdelen of dagen terug naar de afdeling geplaatst. Dit vindt meestal gefaseerd plaats. Deze gefaseerde terugplaatsing doet niet af aan het feit dat de ordemaatregel nog van kracht blijft tot de ‘einddatum’ van de opgelegde maatregel. Zodra een patiënt zich niet aan de gemaakte afspraken houdt en hetzelfde onacceptabele gedrag laat zien, wordt hij/zij weer naar de afzonderingsafdeling gebracht op grond van de ordemaatregel die op dat moment nog van kracht is. Van belang bij deze terugplaatsing is het gedrag en de gemoedstoestand. Het dient te gaan om dezelfde gedragingen als die waarvoor de ordemaatregel is opgelegd. Er kan dan een nieuwe gebeurtenis zijn, maar het belangrijkste is of het eenzelfde gedraging betreft.

Klager heeft op 26 november 2020 een ordemaatregel opgelegd gekregen van zeven dagen afzondering in de afzonderingscel. Op 27 november 2020 heeft klager in een gesprek aangegeven dat hij rustig was en graag terug naar de afdeling wilde. De gedragsdeskundige heeft met klager afspraken gemaakt over zijn gedrag en op advies van de gedragsdeskundige is klager terug naar de afdeling geplaatst, zodat hij weer kon deelnemen aan de afdelingsactiviteiten. Op 28 november 2020 ontstond er een ander incident waarbij klager een boze en dreigende houding aannam richting het personeel. Nu klager opnieuw hetzelfde gedrag liet zien en hij zich niet heeft gehouden aan de afspraken met de gedragsdeskundige, is klager voor de orde, rust en veiligheid in de inrichting naar de afzondering gebracht op basis van de al eerder opgelegde ordemaatregel van 26 november 2020. Deze was immers nog steeds van kracht.

Klagers terugplaatsing in de afzonderingscel na een kort verblijf op de leefafdeling geschiedde dan ook geheel binnen de reikwijdte, de mogelijkheden en de geldigheidsduur van de ordemaatregel van zeven dagen afzondering in de afzonderingscel die aan klager is opgelegd, ingaande op 26 november 2020 en eindigend op 3 december 2020.

 

Standpunt van klager

Klager heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunt in beroep kenbaar te maken.

 

3. De beoordeling

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Daartoe overweegt zij als volgt.

Op grond van artikel 24, eerste lid, in verbinding met artikel 23, eerste lid, onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan de directeur een gedetineerde in afzondering plaatsen, indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is.

Uit de stukken, waaronder de inlichtingen van de directeur, blijkt het volgende. Aan klager is op 26 november 2020 een ordemaatregel opgelegd van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van zeven dagen, vanwege het aannemen van een boze en dreigende houding richting het personeel. Op 27 november 2020 is klager, na een gesprek met een gedragsdeskundige, weer op eigen cel geplaatst. Met klager werden afspraken gemaakt omtrent zijn gedrag. Vervolgens is hij teruggeplaatst naar de afdeling om te proberen deel te nemen aan de afdelingsactiviteiten. Op 28 november 2020 heeft zich vervolgens een nieuw incident afgespeeld, waarbij klager (opnieuw) een boze en dreigende houding aannam richting het personeel en hij, zo geeft de directeur aan, de met hem gemaakte afspraken niet nakwam. Klager is vervolgens op grond van de al eerder opgelegde ordemaatregel van 26 november 2020 opnieuw in afzondering in een afzonderingscel geplaatst. 

Naar het oordeel van de beroepscommissie is deze handelwijze van de directeur niet in overeenstemming met de wet. De eerder aan klager opgelegde ordemaatregel van 26 november 2020 is op 27 november 2020 beëindigd, omdat hiervoor geen noodzaak meer werd gezien. Het latere gedrag van klager op 28 november 2020 had daarom moeten leiden tot een nieuwe beslissing van de directeur, waarbij aan klager een ordemaatregel of, indien volgens de directeur sprake was van verwijtbaar gedrag, een disciplinaire straf had moeten worden opgelegd. Het dient namelijk voor klager kenbaar en inzichtelijk te zijn op grond van welke gedragingen hij in een afzonderingscel of strafcel wordt geplaatst. Dit wordt mede bereikt via de in de Pbw vastgelegde waarborgen waarmee de ordemaatregel is omkleed, zoals het horen van klager voorafgaand aan de oplegging van de ordemaatregel of disciplinaire straf en het op schrift uitreiken van deze beslissing (artikelen 57 en 58 van de Pbw).

De beroepscommissie is dan ook met de beklagcommissie van oordeel dat klager van 28 november 2020 tot en met 30 november 2020 zonder geldige titel in afzondering in een afzonderingscel heeft verbleven. De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur daarom ongegrond.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover in beroep aan de orde.

 

 

Deze uitspraak is op 16 januari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter,
mr. A.B. Baumgarten en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven