Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20159/GA, 9 januari 2023, beroep
Uitspraakdatum:09-01-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          21/20159/GA

                                   

Betreft [klager]

Datum 9 januari 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.         de omstandigheid dat door de PI Vught is nagelaten informatie te verstrekken over zijn transport op 20 januari 2020 naar het ziekenhuis waardoor dit transport niet is geregeld  (VU 2020/000653);

b.         de omstandigheid dat door de PI Vught is nagelaten informatie te verstrekken over zijn transport op 22 januari 2020 naar de rechtbank waardoor dit transport niet is geregeld (VU 2020/000654).

 

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 22 februari 2021 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klachten. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. H.M.W. Daamen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De kern van de klacht is dat de PI Achterhoek niets wist van de transporten. De PI Vught wist het wel, maar heeft het niet doorgegeven aan de PI Achterhoek. Nalaten deze informatie te verstrekken bij de overdracht is een schending van de zorgplicht van de PI Vught en valt onder verantwoordelijkheid van de directeur. Ingevolge artikel 26, vierde lid en artikel 42, vierde lid, sub c, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is de directeur verantwoordelijk voor het vervoer naar rechtszittingen respectievelijk naar het ziekenhuis. De directeur is verantwoordelijk voor de wijze van uitvoering van dit vervoer, ook al wordt het vervoer (in opdracht van de directeur) uitgevoerd door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) (RSJ 30 maart 2020, R-19/3386/GA).

Klager verbleef tot 14 januari 2020 op Unit 7, afdeling A (een reguliere inkomstenafdeling). De beklagen moeten dus ook worden beschouwd als gericht tegen de directeur van Unit 7 en niet die van de unit waar het PPC onder valt.

Dat klager op 20 januari 2020 daadwerkelijk een afspraak had op de pijnpoli van het Jeroen Bosch Ziekenhuis in ’s-Hertogenbosch (en zich dus niet in de datum heeft vergist), blijkt uit een e-mailbericht van de betreffende poli. Dat klager op 21 februari 2020 mogelijk ook een afspraak had op de pijnpoli die wel bij het PPC bekend was, doet hieraan niet af.

Klager heeft op 22 en 24 januari 2020 zittingen gehad bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch. Uit een pagina van een Uittreksel Justitiële Documentatie van klager blijkt dat de politierechter op 24 januari 2020 een beslissing heeft genomen. Telefonisch heeft het Openbaar Ministerie (OM) de raadsman bevestigd dat die zaak op 22 januari 2020 was aangehouden tot 24 januari 2020 omdat het dossier niet goed was aangeleverd. Klager heeft geen afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht bij de zitting van 22 januari 2020 en had dus vervoerd moeten worden. Klager persisteert voorts bij dat wat door en namens hem in de beklagfase is aangevoerd. Klager verzoekt een compensatie te ontvangen.

 

Standpunt van de directeur

Bij de PI Vugt waren geen rechtbanktransporten bekend op de door klager genoemde dagen, te weten 22 en 24 januari 2020. De rechtbank doet bij DV&O de aanvragen voor rechtbanktransporten en deze worden niet vanuit de PI Vught aangevraagd. Wanneer de rechtbank de transportaanvragen indient, kan per rechtbank verschillen. De PI heeft daar geen invloed op.

Dat de klacht bij de verkeerde unit is uitgezet, is niet relevant. De afdeling Bevolking kan voor alle units de reeds gemaakte transporten nazien. Op de genoemde dagen waren er geen transporten gepland voor klager. De directeur verwijst verder naar zijn verweer in de beklagprocedure.

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

 

Beklag a.

Ontvankelijkheid

In artikel 42, vierde lid, aanhef en onder c, van de Pbw is bepaald dat de directeur zorgdraagt voor de overbrenging van de gedetineerde naar een ziekenhuis dan wel andere instelling, indien de behandeling van de gedetineerde aldaar plaatsvindt. Nu de overbrenging van klager naar het ziekenhuis valt onder de hiervoor genoemde zorgplicht, is sprake van een beklagwaardige beslissing in de zin van artikel 60 van de Pbw. De omstandigheid dat de uitvoering van het inrichtingsvervoer ook kan geschieden door tussenkomst van DV&O doet aan deze zorgplicht niet af. De uitspraak van de beklagrechter zal daarom worden vernietigd en klager zal alsnog ontvankelijk worden verklaard in klacht a.

 

De beroepscommissie zal de klacht wegens proceseconomische redenen in eerste en enige aanleg afdoen.

 

Inhoudelijk

Aannemelijk is geworden dat klager op 20 januari 2020 een afspraak had op de pijnpoli en dat klager daar niet is verschenen. Uit de verstrekte inlichtingen leidt de beroepscommissie af dat er zowel bij de PI Vught als bij de PI Achterhoek geen afspraak bij het ziekenhuis en zodoende ook geen transport bekend was op die datum. Er was wel een andere afspraak bekend, op 21 februari 2020. Het dossier biedt geen duidelijkheid over de vraag hoe deze situatie heeft kunnen ontstaan. Naar het oordeel van de beroepscommissie zou een schending van de zorgplicht slechts kunnen worden aangenomen als vast zou staan dat de PI Vught op de hoogte was van een ziekenhuisafspraak op 20 januari 2020, maar vervolgens geen transport heeft georganiseerd. Dat de PI Vught op de hoogte was van de afspraak is niet vast te stellen. Zodoende komt de beroepscommissie tot de slotsom dat een schending van de zorgplicht niet aannemelijk is geworden. Naar het oordeel van de beroepscommissie dient dit te leiden tot ongegrondverklaring van het beroep.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen, klager alsnog ontvankelijk verklaren in beklag a, maar dit beklag ongegrond verklaren.

 

Beklag b

Hetgeen in beroep is aangevoerd inzake beklag b kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het vervoer van een gedetineerde van de inrichting naar een rechtszitting betreft zogenaamd ‘rechtsgangvervoer’. De beroepscommissie is van oordeel dat het Openbaar Ministerie verantwoordelijk is voor het aanvragen en regelen van dergelijk vervoer en dat in deze zaak niet is gebleken van omstandigheden die dit anders maken (vergelijk RSJ 3 juli 2014, 14/0266/GA en RSJ 23 juni 2015, 15/0786/GA). Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter inzake beklag a, verklaart klager alsnog ontvankelijk in dit beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

 

 

Deze uitspraak is op 9 januari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.B. Oreel, voorzitter,
mr. E. Dinjens en mr. R.H. Koning, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven