Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19281/GA, 9 januari 2023, beroep
Uitspraakdatum:09-01-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          21/19281/GA   

           

Betreft [klager]

Datum 9 januari 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft, voor zover in beroep aan de orde, beklag ingesteld tegen het niet toekennen van een financiële compensatie in de vorm van een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor elke dag dat hij geen inkomen heeft ontvangen.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Zwolle heeft op 22 december 2020 het beklag ongegrond verklaard (ZI-2020-000749). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. C.G.J.E. Lut, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Zwolle (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Vaste jurisprudentie over de deelname aan arbeid, arbeidsongeschiktheid en eventuele compensatie of doorbetaling van loon is niet telkens van toepassing, omdat sprake kan zijn van een bijzondere situatie als gevolg van de pandemie, zoals in dit geval.

Klager kon niet deelnemen aan de arbeid omdat voor hem als lid van de risicogroep geen veiligheidsmaatregelen getroffen werden. Handschoenen en mondkapjes werden niet verstrekt, de anderhalve meter-regel werd niet nageleefd en mannen verbleven geruime tijd op korte afstand van elkaar in de arbeidszaal. Uit vrees voor besmetting is in samenspraak met de PI Zwolle afgesproken dat klager geen deel hoefde te nemen aan de arbeid. Afspraken over de verbetering van de situatie op de arbeidszalen of werkomstandigheden zijn niet gemaakt noch zijn daarover zijdens de inrichting toezeggingen gedaan. De situatie was en bleef dus gevaarlijk en onduidelijk was voor hoe lang. Ook het niet deelnemen aan de arbeid was daardoor voor onbepaalde duur. Klager verbleef gedurende de voor de arbeid bestemde uren op cel en de deur werd gesloten. Ook werd hem geen inkomen verschaft noch werd een arbeidsongeschiktheidsuitkering vrijgemaakt voor hem. Tot slot werd geen andere arbeid gezocht voor klager. Klager meent dat hij feitelijk arbeidsongeschikt was. Van hem mocht in deze situatie in redelijkheid niet worden verwacht dat hij deel zou nemen aan de arbeid. Gelet op artikel 42, derde lid, onder c, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) had de directeur klager door de inrichtingsarts moeten laten beoordelen op de mogelijkheid om deel te nemen aan (aangepaste) arbeid. In het verlengde hiervan had de directeur klager eventueel formeel arbeidsongeschikt moeten laten verklaren. Hiervan is geen sprake en klager verkeerde in de veronderstelling dat de toezegging van de directeur voldoende was. Daarnaast is evenmin sprake geweest van een aanbod van alternatieve arbeid zoals bedoeld in artikel 47, tweede lid, van de Pbw waarbij klager veilig arbeid kon verrichten en inkomen kon vergaren. De directeur had klager financieel tegemoet moeten komen op grond van artikel 5, onder c of d, van de Regeling arbeidsloon gedetineerden (oud). Nu hier geen sprake van is, wenst klager daarvoor gecompenseerd te worden voor elke dag dat hij ten onrechte geen inkomen heeft ontvangen vanaf de dag van het indienen van het klaagschrift tot op heden.

 

Standpunt van de directeur

Een pro forma beroepschrift is op 5 januari 2021 ontvangen. De advocaat stelt dat een gesprek ondanks een terugbelverzoek op 4 januari 2021 niet gelukt is. Uit navraag blijkt dat er op of rond 4 januari 2021 geen terugbelverzoek van de advocaat voor klager binnen is gekomen bij de PI Zwolle. Het met reden omklede beroepschrift moet uiterlijk op de zevende dag worden ingediend. Het (pro forma) beroepschrift van klager voldoet niet aan die eis. Verzocht wordt klager niet-ontvankelijk in zijn beroep te verklaren.

In de PI werden in navolging van de landelijke maatregelen van het kabinet, alle noodzakelijke maatregelen getroffen om het risico op verspreiding van het coronavirus te verkleinen. Ook op de werkzaal kon de arbeid met inachtneming van de toen geldende RIVM-maatregelen worden verricht. Er waren destijds nog geen coronabesmettingen in de PI. Nieuwe inkomsten werden in quarantaine geplaatst. Daarnaast was het de directeur niet bekend dat klager binnen een risicogroep zou vallen. Klager is niet arbeidsongeschikt verklaard maar desondanks niet gesanctioneerd vanwege het niet voldoen aan de arbeidsverplichting.

 

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid

De uitspraak van de beklagrechter is op 22 december 2020 verzonden. Ingevolge artikel 69 van de Pbw kan klager uiterlijk op de zevende dag na ontvangst van het afschrift van de uitspraak beroep instellen. Op 5 januari 2021 heeft de raadsvrouw een pro forma beroepschrift ingediend. Aan de raadsvrouw is gevraagd wanneer klager de uitspraak van de beklagrechter heeft ontvangen. De raadsvrouw heeft daarop geantwoord dat bij haar weten klager de uitspraak pas op 30 of 31 december 2020 heeft ontvangen. Gelet op deze mededeling houdt de beroepscommissie het ervoor dat het beroepschrift tijdig is ingediend.

 

Inhoudelijk

Klager is door de inrichtingsarts niet arbeidsongeschikt verklaard en volgens de mededeling van de directeur had klager geen symptomen en valt hij niet binnen een risicogroep. De directeur heeft klager meegedeeld dat hij geen sanctie zou krijgen als hij niet naar de arbeid zou komen. Er was aanbod van arbeid en er waren op dat moment geen alternatieven voor het verrichten van arbeid op de werkzaal. Klager heeft er zelf voor gekozen om niet naar de arbeid te gaan.

Nu klager niet arbeidsongeschikt is verklaard en ook niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder c of d, van de Regeling arbeidsloon gedetineerden (oud), is de beslissing van de directeur om aan klager geen arbeidsongeschiktheidsuitkering of loon vervangende uitkering te verstrekken niet in strijd met een wettelijk voorschrift, terwijl die beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, ook niet onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard, met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 9 januari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.B. Oreel, voorzitter,
mr. E. Dinjens en mr. R.H. Koning, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven