Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 20/16773/GA, 25 oktober 2022, beroep
Uitspraakdatum:25-10-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          20/16773/GA

              

Betreft [klager]

Datum 25 oktober 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, met cameratoezicht, vanwege het niet opvolgen van instructies van de sociotherapeut, ingaande op 21 augustus 2020 om 18:00 uur.

De beklagrechter bij het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht te Balkbrug heeft op 22 december 2020 het beklag ongegrond verklaard (VP-2020-50). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. J.M. Buchel, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van het CTP Veldzicht (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De opgelegde ordemaatregel is disproportioneel. De omschreven feiten en omstandigheden zijn onjuist. Klager is na de discussie met de sociotherapeut onder begeleiding van de medewerkers van de geïntegreerde beveiliging (hierna: MGB) naar zijn cel gebracht. Na enkele uren heeft de sociotherapeut hem medegedeeld dat hij – naast een plaatsing in een individueel programma – in de afzonderingscel moest verblijven. Klager heeft toen pas boos gereageerd, waardoor het onduidelijk is welk gevaar er van klager uitging ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing. In de schriftelijke mededeling van de beslissing staat niet dat klager tegen de deur heeft geschopt of met een stoel heeft gegooid. De directeur heeft de beslissing derhalve onvoldoende gemotiveerd. Bovendien is de maximale termijn van het bewaardersarrest overschreden. Klager is namelijk op 21 augustus 2020 om 18:00 uur in de afzonderingscel geplaatst en op 22 augustus 2020 om 14:20 uur gehoord door de plaatsvervangend directeur. Verder volgt uit het verweerschrift van de directeur dat er sprake was van cameratoezicht gedurende het verblijf in de afzonderingscel, zonder dat dit in de schriftelijke mededeling van de beslissing is opgenomen. Ook is niet gebleken dat advies van de inrichtingsarts is ingewonnen. Klager is niet gehoord over het cameratoezicht en heeft niet binnen 24 uur met een psychiater gesproken. Verzocht wordt om het beklag gegrond te verklaren en aan klager een financiële tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur

Klager is niet op grond van het bewaardersarrest in afzondering geplaatst, maar op grond van de beslissing van de directeur. Klager is op 21 augustus 2020 om 18:00 in de afzonderingscel geplaatst. Hij is op 22 augustus 2020 om 13:30 uur telefonisch te woord gestaan door de psychiater en om 14:20 uur gehoord door de plaatsvervangend directeur. Ook is op 22 augustus 2020 de schriftelijke mededeling van de beslissing aan klager uitgereikt, binnen de wettelijke termijn van 24 uur. Het cameratoezicht is toegepast in verband met mogelijke automutilatie. Hiervoor is vooraf toestemming gegeven door het afdelingshoofd en de psychiater, in overleg met de plaatsvervangend directeur. Normaliter wordt dit vermeld in de schriftelijke mededeling, maar dat is nu niet gebeurd. Voor het overige verwijst de directeur naar de overgelegde stukken.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), in verbinding met artikel 23, eerste lid, onder a, van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde voor de duur van ten hoogste twee weken in afzondering te plaatsen indien dit in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is. Op grond van artikel 24a van de Pbw kan de directeur, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde noodzakelijk is, bepalen dat de gedetineerde die in een afzonderingscel verblijft, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd. Alvorens hij hiertoe beslist, wint de directeur op grond van het tweede lid van dit artikel het advies in van een gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint de directeur het advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in. De beslissing tot het opleggen van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel met cameratoezicht dient voldoende draagkrachtig te worden gemotiveerd (vgl. RSJ 19 april 2017, 17/0220/GA).

Ingevolge artikel 57, eerste lid, onder respectievelijk c. en j., van de Pbw stelt de directeur de gedetineerde in de gelegenheid te worden gehoord alvorens hij beslist over – voor zover hier van belang – de plaatsing in afzondering en de observatie door middel van een camera. In samenhang met artikel 58, eerste lid, van de Pbw dient een schriftelijke mededeling van zowel de afzonderingsmaatregel als de observatie door middel van een camera, onverwijld aan de gedetineerde te worden uitgereikt. Uitgangspunt daarbij is dat een dergelijke mededeling binnen 24 uur wordt uitgereikt. Op grond van artikel 57, derde lid, van de Pbw kan het horen voorafgaand aan de plaatsing in afzondering achterwege blijven indien de vereiste spoed zich daartegen verzet of de gemoedstoestand van de gedetineerde daaraan in de weg staat. Deze bepaling is niet van toepassing in het geval van de observatie door middel van een camera.

De beroepscommissie acht het op grond van de stukken aannemelijk geworden dat klager na een discussie met de sociotherapeut de gegeven instructies niet heeft opgevolgd en vervolgens met behulp van de MGB naar zijn cel moest worden gebracht. Nadat hem daar een individueel programma is aangezegd, heeft klager – zo komt uit de inlichtingen van de directeur naar voren – met agressie en dreiging gereageerd, waarbij hij meermaals tegen de deur heeft geschopt en zijn stoel tegen de deur heeft geslagen. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur daarom in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot het opleggen van een ordemaatregel in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting. Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat geen sprake was van een bewaardersarrest.

De beroepscommissie stelt vast dat de schriftelijke mededeling van de beslissing enkel de afzonderingsmaatregel benoemt. Er staat niet in dat klager door middel van een camera zou worden geobserveerd. Uit de schriftelijke mededeling van de beslissing komt naar voren dat klager op 22 augustus 2020 om 14:20 uur is gehoord. Klager is dus niet gehoord voordat de bestreden beslissing genomen werd. Er is niet gebleken dat de vereiste spoed zich hiertegen verzette of dat klagers gemoedstoestand hieraan in de weg stond. De directeur heeft daarover in elk geval niets aangevoerd. De beroepscommissie gaat er op grond van de stukken verder vanuit dat klager niet is gehoord over de observatie door middel van een camera. De beroepscommissie acht het aannemelijk dat klager daardoor in zijn belangen is geschaad.

De directeur verwijst voor de motivering van de oplegging van het cameratoezicht naar het risico op automutilatie en het overleg met een psychiater die hier vooraf toestemming voor heeft gegeven. Dat cameratoezicht zou worden toegepast en dat daartoe een overleg heeft plaatsgevonden met de gedragsdeskundige, is niet vermeld in de schriftelijke mededeling van de beslissing. Hiermee is bovendien onvoldoende sprake van een op de gedetineerde en zijn situatie toegesneden motivering, zodat het besluit van de directeur op dit punt onvoldoende is gemotiveerd.

Tot slot constateert de beroepscommissie dat in de schriftelijke mededeling van de beslissing niet staat voor welke duur de ordemaatregel is opgelegd en wanneer de schriftelijke mededeling van de beslissing aan klager is uitgereikt. Daarmee is niet (vast te stellen dat is) voldaan aan de vereisten van artikel 24a van de Pbw in samenhang met artikel 57, eerste lid, onder c. en j., van de Pbw en artikel 58, eerste lid, van de Pbw.

Gelet op al het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €27,50,-.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €27,50,-.

Deze uitspraak is op 25 oktober 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.B. Oreel, voorzitter, mr. E. Dinjens en, mr. R.H. Koning leden, bijgestaan door mr. B.M.L. Commelter, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven