Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20108/GA, 6 januari 2023, beroep
Uitspraakdatum:06-01-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/20108/GA

    

          

Betreft [Klager]

Datum 6 januari 2022

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het aannemen van een dreigende houding naar een medegedetineerde en het uitschelden en beledigen van personeel, ingaande op 29 oktober 2020.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 22 februari 2021 het beklag ongegrond verklaard (VU 2020/1869). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager en zijn raadsman, mr. R.J.H. Titahena, hebben tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. Op 2 december 2021 heeft mr. J.S.W. Boorsma zich als raadsman in deze zaak gesteld.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is pas op 29 oktober 2020 om 14:30 uur door de directeur gezien, terwijl hij al op 28 oktober 2020 om 20:00 uur in afzondering is geplaatst. Er is sprake van een forse overschrijding van de maximale termijn voor het bewaardersarrest zonder een gegronde reden daarvoor.

 

Standpunt van de directeur

Er is een rechtvaardiging voor de overschrijding van de termijn van het bewaardersarrest. Voorafgaand aan het horen van een gedetineerde is eerst een advies van de gedragsdeskundige nodig om een beslissing te nemen voor het opleggen van een ordemaatregel of disciplinaire straf. Het is evident dat klager zo spoedig mogelijk moest worden gehoord nadat hij was ingesloten. Klager verblijft echter in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC), waarbij de gemoedstoestand en psychische gesteldheid meewegen in de beslissing om te kiezen voor een ordemaatregel of voor een disciplinaire straf. Klager is daarom gezien door een gedragsdeskundige, die kijkt hoe het met klager gaat en een advies uitbrengt aan de directeur. De gedragsdeskundige kan de gemoedstoestand van klager inschatten en problemen signaleren. De zorgvuldigheid bij het nemen van de beslissing weegt in deze situatie zwaarder en is voldoende rechtvaardiging voor een termijnoverschrijding.

Voor het overige wordt verwezen naar het eerder ingenomen standpunt.

 

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

 

De omvang van het beroep

De beroepscommissie constateert dat de beklagrechter in de uitspraak van 22 februari 2021 naast de ongegrondverklaring inzake VU 2020/1869, klager ook niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beklag inzake VU 2020/1889, omdat dit beklag inhoudelijk exact hetzelfde is als het beklag inzake VU 2020/1869. Dit zou ter beklagzitting zijn bevestigd door klager en zijn raadsman. Klager heeft vervolgens bij brief van 23 februari 2021 beroep ingesteld tegen de uitspraak van de beklagrechter, voor zover het VU 2020/1869 betreft. De (voormalig) raadsman heeft bij e-mailbericht van 1 maart 2021 namens klager beroep ingesteld tegen de uitspraak van de beklagrechter. In de onderwerpregel staat zowel VU 2020/1869 als VU 2020/1889 vermeld. Uit de inhoud van het e-mailbericht blijkt dat het beroep is gericht tegen de ongegrondverklaring van het beklag met betrekking tot de disciplinaire straf. De beroepscommissie gaat er dan ook van uit dat het beroep alleen is gericht tegen de uitspraak van de beklagrechter inzake VU 2020/1869.

De beroepscommissie overweegt daarbij ten overvloede dat klager niet-ontvankelijk in zijn beroep zou zijn als dat ook tegen de uitspraak van de beklagrechter inzake VU 2020/1889 zou zijn gericht, nu het beroep door de raadsman feitelijk te laat is ingesteld.

De beroepscommissie constateert verder dat het beroep zich alleen richt tegen de termijnoverschrijding van het bewaardersarrest en niet (meer) tegen de disciplinaire straf als zodanig. De beroepscommissie zal zich in haar beoordeling dan ook enkel buigen over het toegepaste bewaardersarrest.

 

De inhoudelijke beoordeling

Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is de directeur bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen op de gronden genoemd in artikel 23, eerste lid, van de Pbw. Op grond van artikel 24, vierde lid, van de Pbw kan, indien onverwijlde tenuitvoerlegging van de afzondering geboden is, een ambtenaar of medewerker een gedetineerde voor een periode van ten hoogste vijftien uren in afzondering plaatsen.

Het staat vast dat het bewaardersarrest de maximale duur van vijftien uren met drie en een half uur heeft overschreden. De directeur heeft te kennen gegeven dat deze overschrijding  is gerechtvaardigd, omdat – kort gezegd – klager in een PPC verblijft en een zorgvuldig onderzoek door de gedragsdeskundige diende plaats te vinden, wat tijd kostte. De beroepscommissie acht het begrijpelijk dat met name bij gedetineerden die in een PPC verblijven extra zorgvuldigheid wordt betracht bij het nemen van een beslissing tot het al dan niet opleggen van een disciplinaire straf. Uit de Pbw of uit de daarbij behorende memorie van toelichting (MvT) volgt echter niet dat voor bepaalde categorieën gedetineerden en/of bijzondere bestemmingen, zoals een PPC, in zijn algemeenheid een uitzondering bestaat op het bepaalde in artikel 24, vierde lid, van de Pbw. In de MvT bij de Pbw (Kamerstukken II, 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 45) staat immers dat ingeval de afzondering langer dan vijftien uren moet duren, de directeur of zijn vervanger zich naar de inrichting zal moeten begeven om de gedetineerde te horen teneinde zich een oordeel te vormen over de noodzaak van voortzetting van de afzondering. De beroepscommissie neemt daarbij eveneens in aanmerking dat de directeur niet heeft gemotiveerd waarom de gedragsdeskundige de directeur niet binnen de maximale termijn van het bewaardersarrest heeft kunnen voorzien van een advies.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag in zoverre alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op €7,50.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €7,50.

 

 

Deze uitspraak is op 6 januari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. J.B. Oreel, voorzitter, mr. E. Dinjens en mr. A. Jongsma, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven