Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/29648/SGA, 4 oktober 2022, schorsing
Uitspraakdatum:04-10-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/29648/SGA
    
            
Betreft    verzoeker
Datum    4 oktober 2022


Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van verzoeker (hierna: verzoeker)

1. De procedure
De directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur) heeft op 15 september 2022 beslist om verzoeker in een individueel programma te plaatsen.

Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (JC-2022-42).

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. 

Voorafgaand merkt de voorzitter het volgende op. 
De voorzitter begrijpt uit de stukken dat verzoeker op dit moment in het JC Zaanstad verblijft op afdeling ´Ceder 100´ (C100), welke afdeling is aangewezen als Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) (zie bijv. RSJ 14 december 2020, R-20/7594/GA). Op grond van artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden geldt een individueel regime in een PPC.

Verder overweegt de voorzitter dat, anders dan de directeur stelt dat de plaatsing van verzoeker op een bepaalde afdeling dan wel in een individueel programma geen beslissing betreft als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), dergelijke beslissingen (voor zover de directeur bevoegd is deze te nemen als het gaat om plaatsingsbeslissingen) beklagwaardig zijn. Op grond van artikel 21 van de Pbw bepaalt de directeur in een individueel regime immers de mate waarin een gedetineerde in staat wordt gesteld individueel dan wel gemeenschappelijk aan activiteiten deel te nemen. Verder volgt uit jurisprudentie van de beroepscommissie dat tegen een dergelijke beslissing rechtsmiddelen openstaan (zie bijv. RSJ 13 augustus 2021, R-20/7942/GA). 

Inhoudelijk overweegt de voorzitter als volgt. 
Uit de schriftelijke reactie van de directeur komt naar voren dat verzoeker op 15 september 2022 intern is overgeplaatst van afdeling ´Ceder 200´ naar afdeling ´Ceder 100´, waarbij hij in een individueel programma is geplaatst. Reden hiervoor is dat het behandelteam heeft geconcludeerd dat verzoeker vanwege zijn gedrag niet in staat is om volledig deel te nemen aan groepsactiviteiten. Verzoekers gedrag werkt groepsontwrichtend en hij blijkt te sterk voor de groep, aldus de directeur. Verzoeker stelt dat hij op dit moment niet mag deelnemen aan groepsactiviteiten. Dit valt hem zwaar en hij vindt deze maatregel onterecht, omdat hij al een aantal weken stabiel is en goed functioneert. De directeur voert hierover aan dat het (gehele) behandelteam heeft beslist om verzoeker in een individueel programma te plaatsen, om de groep te beschermen tegen zijn gedrag en hij de groep niet negatief kan beïnvloeden. Verzoeker wordt daarbij niet beperkt in zijn rechten, aldus de directeur. Zo wordt verzoeker in staat gesteld om naar gespreksgroepen en bijeenkomsten van de kerk te gaan. 

Gelet op al het voorgaande gaat de voorzitter er vanuit dat sprake is van een beslissing van de directeur als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kan de beslissing van de directeur, gelet op wat er uit de stukken naar voren is gekomen, niet op voorhand als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het verzoek zal worden afgewezen.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.


Deze uitspraak is op 4 oktober 2022 gedaan door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven