Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/0924/GV, 20 mei 2008, beroep
Uitspraakdatum:20-05-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/924/GV

betreft: [klager] datum: 20 mei 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van, ingediend door mr. Th. Boumans, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een op 3 april 2008 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster alsmede haar raadsman om haar beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van (begeleid) incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht. Klaagster heeft tijdig om het incidenteel verlof verzocht. De inrichting staat kennelijk welwillend tegenover het verzoek maar adviseert, waarschijnlijk naar aanleiding van het advies van het
Openbaar Ministerie, negatief. Klaagster vraagt enkel om toestemming om de eerste communie van haar kind bij te wonen. Het bijwonen van een communie zou niet als grond voor incidenteel verlof zijn terug te vinden in de Regeling tijdelijk verlaten van
de
inrichting (hierna: de Regeling). Volgens klaagster mag evenwel een verzoek enkel worden geweigerd op de gronden van artikel 4 van de Regeling. Daarnaast moet een dergelijk bezoek aan de communie, gelet op het bepaalde in artikel 25, tweede lid, van de
Regeling mogelijk zijn. De eerste communie dient in het teken van het kind te staan, waarbij het dient te worden omringd door familie en vrienden en waarbij de moeder zeker niet mag ontbreken. Subsidiair wordt verzocht het verzoek te beschouwen als
verzoek om strafonderbreking. Klaagster is van mening dat de bestreden beslissing is genomen in strijd met de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), meer speciaal de artikelen 3:2, 3:4 en 3:46 Awb.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek om incidenteel verlof is afgewezen omdat niet is voldaan aan de criteria die daaraan worden gesteld in de Regeling. De eerste communie is ontegenzeggelijk een belangrijke omstandigheid voor klaagsters zoontje maar dit valt niet binnen de
gevallen genoemd in de artikelen 23 tot en met 31 van de Regeling. Ook het door klaagster genoemde artikel 25, tweede lid, van de Regeling biedt geen mogelijkheid voor toewijzing van het verzoek.
Klaagsters zoontje is in staat om haar in de inrichting te bezoeken. De omstandigheid dat het communiefeest buiten de inrichting moet worden gehouden, is geen omstandigheid waarop genoemd artikel 25, tweede lid, van de Regeling ziet. Voorts is het
inrichtingsadvies negatief, hetgeen zijn grondslag vindt in het niet onnodig aan mogelijk gevaar blootstellen van eigen personeel. Het Openbaar Ministerie gaat akkoord met een verlofverlening mits er sprake is van begeleiding door twee medewerkers van
de inrichting. Daarbij geldt overigens dat doorgaans gedetineerden met een strafrestant als dat van klaagster, begeleid worden door medewerkers van de Dienst Vervoer & Ondersteuning of het BOT, welke ingesteld zijn op dit soort begeleidingen.

Op klaagsters verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis voor vrouwen Ter Peel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, reden daarvoor is het niet aan gevaar willen blootstellen van eigen personeel.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te ’s-Hertogenbosch heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de verlening van incidenteel verlof, onder de voorwaarde van begeleiding door twee medewerkers van de inrichting.

3. De beoordeling
Klaagster ondergaat een gevangenisstraf van veertien jaar met aftrek, wegens moord. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 18 augustus 2013.

Voor zover klaagsters raadsman een beroep heeft gedaan op het bepaalde in de door hem genoemde artikelen van de Awb overweegt de beroepscommissie dat de bepalingen van de Awb op grond van het bepaalde in artikel 1:6 van de Awb niet van toepassing zijn
op het bepaalde bij of krachtens de Pbw. Dit verweer wordt daarom verworpen.

Op grond van het bepaalde in artikel 21 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is.
In de artikelen 22 tot en met 31 van de Regeling wordt vervolgens expliciet een aantal gebeurtenissen vermeld. Het bijwonen van een eerste communie van een kind staat daar niet bij. Nu evenwel de opsomming in eerdergenoemde artikelen 22 tot en met 31
niet limitatief is, behoeft dat geen beletsel te zijn voor de verlening van incidenteel verlof. De beroepscommissie acht aannemelijk dat het doel van het verzochte verlof een gebeurtenis in de persoonlijke sfeer van klaagster is, waarbij haar
aanwezigheid belangrijk is. De vraag is evenwel of die aanwezigheid noodzakelijk is. De beroepscommissie beantwoordt die vraag ontkennend. Weliswaar kan worden gezegd dat zowel klaagster als haar zoon een belang hebben bij de aanwezigheid van de moeder
bij die plechtigheid maar dat belang is niet zodanig, dat die plechtigheid geen doorgang zou kunnen vinden buiten haar aanwezigheid. Nu niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 21 van de Regeling, komt klaagster niet in aanmerking voor
incidenteel
verlof.
Door en namens klaagster is subsidiair aangevoerd dat, indien klaagster niet in aanmerking zou komen voor incidenteel verlof, haar strafonderbreking zou moeten worden verleend.
Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend indien er sprake is van een zodanig bijzondere omstandigheid in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Zoals
hiervoor is overwogen is de eerste communieplechtigheid weliswaar een bijzondere omstandigheid in de persoonlijke sfeer van klaagster, maar niet zodanig dat dit verlof kan rechtvaardigen. Om die reden is er ook geen aanleiding voor het toekennen van
een
strafonderbreking.
Het vorenoverwogene maakt dat de bestreden beslissing van de Staatssecretaris – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 20 mei 2008

secretaris voorzitter

Naar boven