Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24018/GA, 6 december 2022, beroep
Uitspraakdatum:06-12-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/24018/GA           

Betreft [klager]

Datum 6 december 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)         

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 29 juli 2021 om hem niet te promoveren naar het plusprogramma.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Almelo heeft op 27 oktober 2021 het beklag ongegrond verklaard (KA-2021-246). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. J.J. Serrarens, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Almelo (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager
Het is juist dat klager niet meer naar de arbeidszaal is gegaan in de weken voorafgaand aan de beslissing om hem niet te promoveren. Hij heeft afgetekend voor de arbeid omdat dat kon. Arbeid is immers niet meer verplicht in de gevangenis sinds de inwerkingtreding van de Wet Straffen en Beschermen. Het productiewerk op de werkzaal, dat hij overigens jarenlang naar tevredenheid van de PI heeft uitgevoerd, is zodanig geestdodend en deprimerend dat hij niet inziet dat verdere deelname aan deze arbeid zijn re-integratie bevordert. Klager heeft in detentie verschillende diploma's behaald en cursussen gevolgd, maar dat heeft er helaas niet toe geleid dat hij binnen de PI iets meer uitdagends dan productiewerk kan doen. Dat klager over werknemersvaardigheden en een goed (werk)ritme beschikt, heeft hij verder ook al lang laten zien.

Klager heeft tijdens zijn detentie al zijn in het D&R-plan opgenomen re-integratiedoelen behaald, maar is daar tot op heden op geen enkele wijze voor beloond. Dat klager in de periode van zes weken voor 29 juli 2021 gezegd heeft niet meer aan re-integratiedoelen te willen werken is niet juist. Klagers woorden zijn uit hun verband gerukt of verkeerd begrepen. Klager heeft alleen duidelijk willen maken dat hij, als hij geen detentiefasering krijgt, zelf initiatieven op het terrein van werk en wonen zal gaan ontplooien als hij in december 2021 vrij komt.

Dat klager in juli een ongemotiveerde indruk zou hebben gemaakt, is zeer begrijpelijk. Klager kon binnen de muren geen re-integratiedoelen meer behalen (hij had alles wat mogelijk is al gedaan) en de kans buiten de muren aan zijn re-integratie te werken, werd hem niet geboden. Uit de rapportage van de casemanager blijkt ook wel dat klager niet onwelwillend staat tegenover re-integratieactiviteiten.

De beroepscommissie heeft eerder overwogen dat het enkele niet-meewerken aan re-integratieactiviteiten onvoldoende grond is voor het weigeren een gedetineerde te promoveren (vgl. RSJ 17 januari 2020, R-19/4239/GA).

Dat het niet-meewerken aan de arbeid volgens de bijlagen van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) als ongewenst gedrag in het kader van leefbaarheid en gedrag wordt gekwalificeerd, betekent niet dat een gedetineerde die niet werkt, niet gepromoveerd kan worden. Uit de nota van toelichting bij de wijziging van voornoemde Regeling (Stcrt. 2020, nr. 49131) volgt dat het gewenste en ongewenste gedrag bij de beoordeling van de vraag of de gedetineerde voor promotie in aanmerking komt in samenhang dient te worden beoordeeld. De directeur lijkt dit standpunt te onderschrijven, nu in het bestreden besluit staat vermeld dat een belangenafweging heeft plaatsgevonden.

De directeur moest het – incidentele - ongewenste gedrag afzetten tegen het overige, gewenste gedrag en vervolgens een zorgvuldige (belangen)afweging maken. Daarbij had ook acht moeten worden geslagen op de vraag in hoeverre het niet-deelnemen aan de arbeid het verblijf en de leefbaarheid op de afdeling negatief beïnvloeden. Het niet-meewerken aan de arbeid valt immers onder deze categorie gedrag. Uit de bevindingen van de mentor komt een beeld naar voren van iemand die zich terugtrekt, maar waar derden (personeel en medegedetineerden) geen last van hebben op de afdeling.

Klagers gedrag was al met al, in samenhang met elkaar, in ieder geval zodanig gewenst dat de directeur hem had moeten promoveren op 29 juli 2021. De gemaakte belangenafweging is (dus) niet zorgvuldig.

Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren.

Standpunt van de directeur
Het huidige kader van artikel 1d, derde lid, van de Regeling biedt de directeur minder beoordelingsruimte dan het kader dat gold voor 1 oktober 2020. De directeur heeft op basis van de rapportages geoordeeld dat klager geen gewenst gedrag heeft laten zien in de categorie “re-integratie en resocialisatie”, onder meer doordat hij niet deelnam aan de in de inrichting beschikbare arbeid en wisselende motivatie liet zien ten aanzien van zijn re-integratie.

Klager heeft in de maanden voorafgaand aan de beslissing voornamelijk in het basisprogramma verbleven. Op 20 april (de beroepscommissie begrijpt) 2021 is besloten klager te promoveren, nu hij liet zien mee te werken aan de doelen die zijn overeengekomen in zijn D&R-plan. Op 6 mei 2021  is klager echter gedegradeerd, onder meer vanwege zijn beslissing om af te tekenen voor de arbeid. Op 29 juli 2021 is besloten klager niet te promoveren naar het plusprogramma. Dit oordeel is bevestigd door de beklagcommissie. Die heeft gesteld dat een gedetineerde die niet meewerkt aan de arbeid niet in aanmerking komt voor promotie naar het plusprogramma. Het vervallen van de arbeidsplicht met de invoering van de Wet straffen en beschermen per 1 juli maakt dit niet anders, nu de bepalingen uit de Regeling ongewijzigd zijn gebleven. Dat klager niet deelnam aan de arbeid staat niet ter discussie.

Voor het overige verwijst de directeur naar wat is weergegeven in het verweerschrift en de uitspraak van de beklagcommissie.

3. De beoordeling

De beroepscommissie stelt voorop dat de directeur een gedetineerde op grond van artikel 1d, derde lid, van de Regeling kan promoveren naar een plusprogramma.

Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling in verband met de wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken.

Uit de beslissing tot niet promoveren blijkt dat klagers gedrag op het onderdeel ‘stimuleren en ontmoedigen’ als ‘ongewenst’ is aangemerkt. Hierbij is benoemd dat klager niet meewerkt aan de arbeid en dat klager niet bereid is om nog langer aan re-integratiedoelen te werken en het wel ziet als hij vrijkomt. Op grond van bijlagen 1 en 2 bij de Regeling wordt dergelijk gedrag gekwalificeerd als ongewenst. 

In de bestreden beslissing wordt verder benoemd dat de directeur nadrukkelijk aandacht heeft geschonken aan het gewenste gedrag van klager. Maar dat gewenste gedrag wordt niet in de beslissing genoemd. Sterker, in de beslissing staat onder punt 2.1 zelfs dat het gewenste gedrag ´niet van toepassing´ is. Dit maakt de beslissing inhoudelijk tegenstrijdig. Daarmee voldoet de door de directeur gemaakte belangenafweging niet aan de daaraan gestelde motiveringseisen.

Gelet hierop moet de beslissing van de directeur als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Zij ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen van €45,-.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €45,-.

Deze uitspraak is op 6 december 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.B. Oreel, voorzitter,
mr. E. Dinjens en mr. R.H. Koning, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven