Nummer 22/26693/GA
Betreft [Klager]
Datum 27 september 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de directeur) heeft op 28 maart 2022 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.
Klagers raadsman, mr. H. Külcü, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en een juridisch medewerker bij de PI Vught gehoord op de zitting van 9 september 2022 in de PI Vught. Het lid van de beroepscommissie dr. J.G. Vinke was niet ter zitting aanwezig, maar beslist wel mee op het beroep aan de hand van het dossier en het verhandelde ter zitting. Partijen hebben aangegeven geen bezwaar hiertegen te hebben.
Als toehoorders waren aanwezig F. van Dekken, lid van de Afdeling rechtspraak van de RSJ, mr. M. Olde Keizer, secretaris bij de RSJ, en een juridisch medewerker bij de PI Vught.
2. De beoordeling
Op grond van artikel 22e, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm) stelt de directeur de voorzitter van de commissie van toezicht, de raadsman van de gedetineerde, de curator en de mentor in kennis van een voorgenomen beslissing tot a-dwangbehandeling uiterlijk drie dagen voor het nemen van die beslissing. Zij worden in de gelegenheid gesteld bezwaren tegen de beslissing kenbaar te maken.
De nota van toelichting bij de Pm (Stb. 2013, 99) houdt ten aanzien van deze bepaling – voor zover relevant – het volgende in:
“Ingeval van een a-dwangbehandeling meldt het hoofd van de inrichting respectievelijk de directeur reeds het voornemen tot een beslissing dwangbehandeling te verrichten aan de voorzitter van de commissie van toezicht. Deze laatste schakelt de maandcommissaris in (zie ook de artikelen 16c, derde lid, Bvt [Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden], 46e, derde lid, Pbw en 51e, derde lid, Bjj), die vervolgens onverwijld op bezoek gaat bij betrokkene. De commissie van toezicht heeft op die manier informatie om haar toezichtrol te vervullen en de maandcommissaris kan advies geven aan de betrokkene over zijn rechten en plichten, kan bemiddelen en kan de betrokkene ondersteunen bij een eventueel beroep. Het ligt voor de hand dat de maandcommissaris de betrokkene gedurende de periode dat de dwangbehandeling voortduurt, blijft volgen en indien nodig ondersteunen.
(…)
Ook worden – indien van toepassing – de raadsman van betrokkene en zijn mentor en curator op de hoogte gesteld van het voornemen tot een beslissing tot dwangbehandeling.
(…)
De melding wordt gedaan uiterlijk drie dagen voordat de beslissing wordt genomen. Dit om alle eerdergenoemde personen voldoende tijd te geven om betrokkene bij te staan en eventuele bezwaren tegen de dwangbehandeling kenbaar te maken.”
Klager heeft in beroep aangevoerd dat de directeur de bestreden beslissing heeft genomen zonder dat klager eerst overleg heeft gehad met de commissie van toezicht, zodat zij klagers rechten kunnen uitleggen en klager zich kan laten informeren. De commissie van toezicht heeft volgens klager ook niet kunnen toetsen of de a-dwangbehandeling noodzakelijk is.
De directeur heeft in voornoemd kader aangegeven dat klager op 23 maart 2022 de voorgenomen beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling is aangezegd. De voorgenomen beslissing is op 24 maart 2022 opgemaakt en aan klager uitgereikt. Doordat de voorgenomen beslissing niet direct retour is gekomen en op de cel van klager is blijven liggen, zijn de commissie van toezicht en de raadsman niet op de hoogte zijn gesteld van de voorgenomen beslissing. Op 28 maart 2022 heeft de directeur klager de definitieve beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling aangezegd. Op 30 maart 2022 zijn zowel de voorgenomen beslissing als de definitieve beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling naar de commissie van toezicht en de raadsman gestuurd. Er is niet gestart met de a-dwangbehandeling dan nadat de schorsingsvoorzitter van de RSJ uitspraak had gedaan.
De beroepscommissie stelt, gelet op het voorgaande, vast dat niet is voldaan aan artikel 22e, eerste lid, van de Pm. Dat is een dusdanig formeel gebrek, dat de definitieve beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling daarmee in strijd is met de voornoemde bepaling. Dat – zoals de directeur stelt – is gewacht met de start van de a-dwangbehandeling totdat de schorsingsvoorzitter van de RSJ uitspraak had gedaan, maakt dat niet anders. De bezwaren, óók die van de commissie van toezicht en de raadsman, dienen te worden meegenomen en te worden afgewogen voordat de definitieve beslissing wordt genomen, en dat is niet gebeurd (vergelijk RSJ 15 oktober 2021, 21/21962/GA, en RSJ 6 mei 2020, R-20/6489/GA).
De beroepscommissie zal het beroep dan ook gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager en stelt de hoogte daarvan vast op €75,-.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €75,-.
Deze uitspraak is op 27 september 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. dr. P. Jacobs en dr. J.G. Vinke, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
secretaris voorzitter