Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/0311/GM, 14 mei 2008, beroep
Uitspraakdatum:14-05-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/311/GM

betreft: [klager] datum: 14 mei 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Rijnmond te Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 30 januari 2008 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 april 2008, gehouden in de p.i. Amsterdam, zijn gehoord klager, en (op een later tijdstip ter zitting verschenen) [...], hoofd van de medische dienst te Krimpen aan den IJssel.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 31 december 2007, houdt in dat de afspraak om klager vochtige toiletdoekjes te verstrekken niet wordt nagekomen.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. In het gesprek dat klager met een vervanger van de inrichtingsarts heeft gehad op 27 december 2007 zijn hem vochtige toiletdoekjes toegezegd. Hem is gezegd dat hij ze van de inrichting zou krijgen. Er is
niet gezegd dat hij ze zelf moest bekostigen. De medewerker van de medische dienst was bij dit gesprek met de inrichtingsarts aanwezig. Op 28 december 2007 is hem meegedeeld dat hij ze niet op kosten van de inrichting zou krijgen. Op een later tijdstip
heeft klager ze via de winkel besteld en daarvoor € 1,50 betaald.
Klager heeft hier niet meer met de inrichtingsarts over gesproken, maar een verpleegkundige van de medische dienst heeft het uitgelegd.
Klager had al eerder in oktober 2007, toen hij last had van ernstige diarree, via het afdelingshoofd om vochtige toiletdoekjes gevraagd en die zijn hem toen geweigerd. Hij ging er toen vanuit dat hij ze niet zelf mocht invoeren.

Het hoofd van de medische dienst is, omdat hij niet terstond naar de zittingzaal is begeleid, op een later tijdstip ter zitting verschenen en heeft het volgende standpunt ingenomen.
Betwist wordt dat aan klager door de vervanger van de inrichtingsarts op 27 december 2007 vochtige toiletdoekjes zijn toegezegd. De verpleegkundige is bij dit gesprek aanwezig geweest. De vervanger heeft, toen klager weer om vochtige toiletdoekjes
vroeg, gezegd dat hij ze rustig kon gebruiken. De verpleegkundige E. heeft vervolgens overleg met het hoofd van de medische dienst gehad en gevraagd of de inrichting die moest verstrekken. Omdat verstrekking van vochtige toiletdoekjes medisch niet
noodzakelijk was, heeft de verpleegkundige klager de volgende dag uitgelegd dat dit niet in het pakket van verstrekkingen is opgenomen. Klager is wel vaseline aangeboden.
In oktober 2007 had klager ook al gevraagd om vochtige toiletdoekjes. Hij had ze toen ook al zelf kunnen aanschaffen via de winkel.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt dat uit de stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de inrichtingsarts, die klager op 27 december 2007 heeft gezien, geen bezwaar had tegen het gebruik van vochtige toiletdoekjes en dat klager de woorden van
de
arts vervolgens in zijn voordeel heeft uitgelegd en er vanuit is gegaan dat de kosten daarvan dan ook voor rekening van de inrichting zouden komen. De volgende dag is aan klager uitgelegd dat er geen medische indicatie aanwezig was voor verstrekking
van
het artikel en dat hij de doekjes zelf kon bestellen en zelf diende te betalen.
De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat er geen sprake is van een toezegging in die zin dat klager er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat de medische dienst het wenselijk achtte dat klager van
deze middelen gebruik maakte en dat de inrichting daartoe de kosten ervan op zich nam.
Het handelen door of namens de inrichtingsarts kan niet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, dr. ing. C.J. Ruissen en drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 14 mei 2008

secretaris voorzitter

Naar boven