Nummer 21/24173/GM
Betreft [Klager]
Datum 7 oktober 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klagers raadsman, mr. J.W. Vedder, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Almelo (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat er sprake is van een gebrekkige communicatie tussen de medische dienst en klager, dat het medicatiebeleid dat wordt gehanteerd niet in overeenstemming is met de gemaakte afspraak tussen klager en de psychiater, dat er geen röntgenfoto van zijn ribben wordt gemaakt, dat aan klager geen chronische indicatie wordt afgegeven voor fysiotherapie, dat hij geen inzage krijgt in zijn medisch dossier, dat aan klager geen medisch dan wel aangepast matras wordt verstrekt en dat er niet tijdig een controleafspraak wordt gemaakt voor echografisch onderzoek.
De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.
De beroepscommissie heeft klager bijgestaan door […], juridisch medewerker, gehoord op de zitting van 26 april 2022 in de PI Vught. Verder zijn digitaal gehoord
[…], inrichtingsarts en […], hoofd zorg. Vanwege technische problemen heeft het horen van de inrichtingsarts en het hoofd zorg niet optimaal kunnen plaatsvinden. Om die reden is op 31 mei 2022 van het verhandelde ter zitting een verslag van horen opgemaakt en toegestuurd naar de procespartijen, met de mogelijkheid om daar desgewenst op te reageren. De raadsvrouw van klager heeft daarop gereageerd dat wordt gebleven bij dat wat in het beroepschrift en ter zitting is aangevoerd. Door of namens de inrichtingsarts is niet gereageerd op het verslag van horen. De beroepscommissie heeft verder op 5 juli 2022 nadere inlichtingen opgevraagd bij klager en de raadsvrouw. Op 22 juli 2022 is daar een reactie opgekomen. Deze reactie is doorgestuurd naar de procespartijen met een termijn om daar desgewenst op te reageren. Daar is geen reactie op gekomen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Er zijn verschillende klachten ingediend, maar de medisch adviseur heeft niet in alle klachten bemiddeld. In beroep wordt alsnog verzocht uitspraak te doen over de klachten. Daarnaast is de medisch adviseur niet volledig op de wel behandelde klachten ingegaan.
In het algemeen kan gezegd worden dat de communicatie tussen klager en de medische dienst, hoewel het de afgelopen tijd iets is verbeterd, erg moeizaam verloopt. Ook krijgt klager niet voldoende inzicht in zijn medisch dossier. Pas op een later moment heeft hij dit alsnog gekregen.
Klager voert sinds 1997 gesprekken met psychologen en psychiaters. Hij krijgt al geruime tijd antidepressiva, zoals citalopram en escitaloprám. Hij weet wat goed voor hem is en kan verzoeken – afhankelijk van hoe hij zich voelt – om verhoging van zijn medicatie. Dit is een afspraak die hij heeft gemaakt met de psychiater. Vanwege het wegvallen van de fysiotherapie zijn de klachten toegenomen. Klager wenste een hogere dosis van zijn medicatie te krijgen. De inrichtingsarts vond dit echter niet nodig. Klager moet telkens bewijzen dat het écht slecht met hem gaat en dat hij een hogere dosering van zijn medicatie nodig heeft. Pas als hij in beklag gaat, wordt er iets in beweging gezet. De afspraken die hij met de psychiater heeft gemaakt, zijn duidelijk. Maar deze worden niet door de inrichtingsarts opgevolgd.
Verder krijgt klager te weinig fysiotherapie. Hij krijgt dit maar één keer in de week, maar hij heeft meer nodig. Tegen hem wordt gezegd dat dit niet mogelijk is, omdat klager dan te veel geld zou kosten.
Na klagers val is er op een te laat moment een röntgenfoto gemaakt van zijn ribben. Er zat enige tijd tussen het verzoek en het daadwerkelijk laten maken van een dergelijke foto. Klager heeft zorg nodig, maar het wordt nagelaten hier snel op te reageren.
Toen klager was overgeplaatst naar de PI Almelo, heeft hij verzocht om een medisch matras. Hij verbleef eerder in de PI Zwolle en daar kreeg hij wel een medisch matras. In PI Almelo wordt gezegd dat een dergelijk matras niet bestaat. Hij heeft wel twee matrassen gekregen, maar dat werkt voor hem averechts. Hij heeft behoefte aan een stevig matras, terwijl twee matrassen juist zorgen voor een zachtere ondergrond.
Ten slotte volgt de inrichtingsarts de adviezen van de echopraktijk niet voldoende op. Door de echotherapeut is steroïden in het been van klager gespoten. De therapeut heeft met een naald een zenuw aangeraakt, omdat hij wilde zien hoe klager daarop zou reageren. Bij gezond functioneren zou iemand veel pijn hebben op dat moment, maar klager reageerde niet. De echotherapeut heeft klager toen verzocht om over vier weken weer terug te komen, om nogmaals een onderzoek te doen en om te kijken hoe de situatie is. Dit is ook met de inrichtingsarts gecommuniceerd. Het heeft echter tien weken geduurd voordat klager weer werd doorverwezen naar de echotherapeut. De echotherapeut heeft in zijn brieven geschreven dat er een EMG-onderzoek dient plaats te vinden. Dit onderzoek heeft nog niet plaatsgevonden. Klager heeft dit aangegeven bij de inrichting, maar daar wordt niet op gereageerd.
Standpunt van de inrichtingsarts
Klager komt veel langs met verschillende klachten. Het is een lastige casus. Er zit tussen de verwijzing naar de echotherapeut en de controleafspraak een groot gat van tien weken. Klager is in de tussentijd echter niet zelf naar de medische dienst gekomen om te vragen naar de stand van zaken, terwijl er veel met klager wordt gesproken. Er zijn op dit moment geen bijzonderheden in die zin dat er snel gehandeld moet worden. De stelling dat klager zelf mag bepalen hoeveel medicatie hij krijgt, is onjuist.
3. De beoordeling
Waartegen is het beroep gericht?
Volgens het namens klager ingediende beroepschrift is het beroep gericht tegen een beslissing van de medisch adviseur van 4 november 2021. De beroepscommissie zal dit verbeterd lezen en het beroepschrift zo uitleggen dat het is gericht tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts.
Wettelijk kader
In het klaagschrift wordt gesteld dat het handelen van de PI in strijd is met artikel 42, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). De beroepscommissie gaat ervan uit dat dit een verschrijving is en dat wordt bedoeld dat het medische handelen van de inrichtingsarts in strijd is met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Pbw.
Communicatie tussen klager en medische dienst
De beroepscommissie begrijpt dat klager zich wenst te beklagen over de wijze waarop er met hem wordt gecommuniceerd door de medische dienst. De beroepscommissie zal dit onderdeel meenemen bij de beoordeling. De klacht ziet namelijk – zo volgt uit het klaagschrift van 24 augustus 2021 – op de stelling van klager dat de medische dienst zich zeer passief opstelt en geen interesse toont om een oplossing voor klager te vinden. Dit beschouwt de beroepscommissie als een algemene en daarmee overkoepelende klacht over de wijze waarop er wordt gecommuniceerd.
Medicatiebeleid
Ter zitting heeft klager zich op het standpunt gesteld dat hij zelf mag verzoeken om verhoging van zijn medicatie – citalopram en escitaloprám – en dat dit beleid in overeenstemming is met de afspraak die is gemaakt tussen hem en de psychiater.
De beroepscommissie stelt voorop dat het klager vrijstaat om in overleg te treden met de inrichtingsarts en de psychiater om het medicatiebeleid te bespreken, maar dat betekent niet dat klager zelfstandig kan besluiten tot het verhogen (of verlagen) van de eerdergenoemde medicatie. Dat klager een dergelijke afspraak zou hebben is niet onderbouwd en acht de beroepscommissie niet aannemelijk geworden. Daarnaast merkt de beroepscommissie – ten overvloede – op dat het psychomedisch overleg het medicatiebeleid, in het bijzonder het verzoek van klager tot verhoging van zijn medicatie, heeft besproken en dat er geen aanleiding bestond om de medicatie te verhogen.
Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsarts op dit punt niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Pbw. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren.
Röntgenfoto ribben
Klager had ten gevolge van een val last van zijn ribben. Er is toen geen röntgenfoto gemaakt. Het maken van een röntgenfoto van de rib heeft naar het oordeel van de beroepscommissie in dit soort gevallen geen toegevoegde waarde, omdat zowel een gekneusde als een gebroken rib op dezelfde manier zal moeten worden behandeld (met pijnstilling). Verder was er ook geen aanleiding – gezien de lichamelijke onderzoeken die hebben plaatsgevonden – om een röntgenfoto te maken. Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsarts op dit punt niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Pbw. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren.
Verstrekken medisch dossier
Klager voert in zijn klacht aan dat hij geen inzage krijgt (of heeft gekregen) in zijn medisch dossier. Zowel in zijn klacht als in het beroepschrift is echter niet duidelijk gemaakt wanneer hij het verzoek tot inzage in zijn medisch dossier heeft gedaan. Om die reden is bij de raadsvrouw verduidelijking gevraagd. Namens de raadsvrouw is medegedeeld dat klager in de zomer van 2021 het medisch dossier heeft opgevraagd (maar dat klager niet meer precies weet op welke datum dat is geweest). Klager zou kort na de zitting van de beroepscommissie het medisch dossier hebben ontvangen.
De stelling dat klager geen inzage heeft gekregen in zijn medisch dossier en dat hij pas kort na de zitting van de beroepscommissie zijn dossier heeft ontvangen, is op basis van de stukken niet aannemelijk geworden. Uit het medisch dossier volgt dat klager op 30 september 2021 een verzoek heeft ingediend tot inzage in zijn medisch dossier en dat op diezelfde dag het medisch dossier aan hem is verstrekt. Verder volgt uit de afhandeling van de klacht door het hoofd zorg dat klager inzage in zijn medisch dossier kan krijgen bij de medische dienst. De beroepscommissie heeft geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van deze inlichtingen.
Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsarts op dit punt niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Pbw. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren.
Chronische indicatie voor fysiotherapie
Klager wenst vaker gezien te worden door de fysiotherapeut. De klachten van klager zoals deze zijn beschreven (aspecifieke rugklachten), leiden als zodanig niet tot een chronische indicatie voor fysiotherapie. Gelet op de lichamelijke problematiek van klager, lag het naar het oordeel van de beroepscommissie echter in de rede om klager door te verwijzen naar een neuroloog voor nader onderzoek. De neuroloog had dan kunnen beoordelen of er sprake is van een afknelling van een zenuw. De beoordeling door de neuroloog zou mede relevant kunnen zijn voor het al dan niet toekennen van een chronische indicatie voor fysiotherapie. Uit het dossier kan echter niet worden afgeleid dat klager door de inrichtingsarts is doorverwezen naar de neuroloog voor nader onderzoek.
Hoewel de inrichtingsarts een machtiging heeft ingediend, volgt niet uit het dossier dat daarbij ook de relevante inzichten van neurologisch onderzoek zijn meegestuurd. Hierdoor is het handelen van de inrichtingsarts niet zorgvuldig. Het handelen van de inrichtingsarts moet dan ook worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Pbw. De beroepscommissie zal het beroep in zoverre gegrond verklaren en aan klager een tegemoetkoming toekennen van na te noemen hoogte
Medisch matras
De beroepscommissie stelt voorop dat naar haar oordeel een medisch matras niet bestaat. Er bestaat geen consensus over welke kenmerken een matras moet hebben om het predicaat “medisch” te verkrijgen. Hoogstens kan worden gesproken van een niet-standaard of aangepast matras, waarvoor gekozen kan worden in gevallen waarin men in verband met aanhoudende klachten met een standaard matras niet uitkomt.
De beroepscommissie is van oordeel dat de inrichtingsarts niet voldoende heeft gemotiveerd – gelet op klagers lichamelijke problematiek – waarom klager niet in aanmerking komt voor een aangepast matras. Klager is bekend met diverse lichamelijke klachten. Het had in de rede gelegen dat de inrichtingsarts nader was ingegaan op de specifieke gezondheidsklachten van klager. Daarbij slaat de beroepscommissie mede acht op het feit dat klager in een eerdere inrichting wel een aangepast matras kreeg, wat voor de inrichtingsarts aanleiding had moeten zijn om te beoordelen of klager dit nog steeds nodig heeft. Dat klager niet voldoet aan het geadviseerde gewichtscriterium, leidt niet tot een ander oordeel. Het handelen van de inrichtingsarts moet dan ook worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Pbw. De beroepscommissie zal het beroep in zoverre gegrond verklaren en aan klager een tegemoetkoming toekennen van na te noemen hoogte
Echografisch onderzoek
Vanwege klachten aan zijn scheenbeen is klager doorverwezen naar het ziekenhuis waar echografisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Uit dit onderzoek zou zijn gebleken dat klager schade heeft opgelopen aan zijn been. Klager diende vier weken na dit onderzoek opnieuw een afspraak te maken om te laten beoordelen of de ingezette behandeling aansloeg. Het echografisch centrum heeft dit teruggekoppeld aan de medische dienst. Onweersproken is gesteld – en van iets anders blijkt ook niet uit het medisch dossier – dat het tien weken heeft geduurd voordat klager is terugverwezen naar de echotherapeut. Niet is gebleken dat voor deze vertraging een gerechtvaardigde reden bestond. Het handelen van de inrichtingsarts moet om die reden worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Pbw. De beroepscommissie zal het beroep in zoverre gegrond verklaren en aan klager een tegemoetkoming toekennen van na te noemen hoogte
Tegemoetkoming
De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op een totaal van €150,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep voor wat betreft het medicatiebeleid, het maken van een röntgenfoto van de rib en het verstrekken van het medisch dossier ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €150,-.
Deze uitspraak is op 7 oktober 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, drs. M.P. Frankenhuis en drs. K.M.P.A.M. Habryka, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.
secretaris voorzitter