Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27421/GV, 19 september 2022, beroep
Uitspraakdatum:19-09-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/27421/GV
    
            
Betreft    [klager]
Datum    19 september 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 11 mei 2022 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klagers raadsman, mr. R.I. Takens, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft verzocht hem kortdurend re-integratieverlof te verlenen om zijn kinderen te vertellen dat er een echtscheidingsprocedure loopt en dat hij daardoor niet terugkeert naar de woning waar het gezin verblijft.

Uit het reclasseringsrapport van 14 april 2022 volgt dat kortdurend re-integratieverlof bijdraagt aan de re-integratie van klager. De reclassering heeft met betrekking tot kortdurend re-integratieverlof geadviseerd om klager een enkelband te laten dragen in het kader van slachtofferbescherming. Het door de politie goedgekeurde verlofadres ligt buiten het gebied van het door de reclassering geadviseerde locatieverbod.  

Klager heeft de hem ten laste gelegde feiten bekend en heeft daarbij verklaard door meerdere vrouwen verkeerd geïnformeerd te zijn over hun leeftijd, zodat hij achteraf bezien strafbare feiten heeft gepleegd. 

De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd, omdat het niet duidelijk is hoe klagers (ex)vrouw en kinderen zullen reageren op klagers bezoek. De vrijhedencommissie en verweerder hanteren hiermee een te strenge maatstaf. Het is niet aan hen om te speculeren over de inhoud van het bezoek van klager aan zijn kinderen. Klager wil zijn kinderen niet in de inrichting ontvangen. Hij kan op dit moment onvoldoende werken aan het behoud van de relatie met zijn kinderen. Daar komt bij dat de fictieve einddatum van klager over een kleine drie maanden is. Het heeft geen zin om in onderhavige beroepsprocedure te speculeren over de mogelijke uitkomst van het hoger beroep in klagers strafzaak. Het is ongetwijfeld juist dat het gerechtshof kan besluiten om aan klager een hogere, onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals het eveneens juist is dat het gerechtshof kan volstaan met een gevangenisstraf van drie jaar of minder. Vooralsnog is de datum voor de inhoudelijke behandeling van de strafzaak niet bekend, waardoor de mogelijke uitkomst van het hoger beroep in deze procedure geen rol van betekenis kan spelen. 

De stelling van verweerder, inhoudende dat bij de beoordeling van de verlofaanvraag geen delictanalyse en risicotaxatie in de zin van artikel 3, zevende lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) is betrokken, mist feitelijke grondslag. Het reclasseringsadvies voldoet namelijk aan de voorwaarden zoals bedoeld in de Regeling. 

Verzocht wordt onder meer om klager een tegemoetkoming toe te kennen. 

Standpunt van verweerder
De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd, omdat onvoldoende gemotiveerd is hoe klagers (ex)vrouw en kinderen tegenover dit verzoek staan. Het is niet inzichtelijk in hoeverre zij van het doel van het gesprek op de hoogte zijn. Dat dit verzoek wellicht alsnog onnodig schade met zich mee zal brengen voor de kinderen, kan daarom niet worden uitgesloten. Ook zijn er zorgen over de mate waarin klager sociale en seksuele grenzen herkent en erkent. Diagnostiek, dan wel behandeling, wordt noodzakelijk geacht. Klager is hiervoor recent aangemeld bij de Waag, maar hij staat nog op de wachtlijst.

Uit het reclasseringsadvies van 14 april 2022 volgt dat de reclassering de kans op recidive inschat als gemiddeld tot hoog. Het risico op letselschade wordt ingeschat als laag. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag tot gemiddeld. Verder volgt uit het advies dat de reclassering het zorgelijk acht dat klager in de veronderstelling was dat hij betaalde seks met minderjarige meisjes kon hebben en seksueel getinte fotoshoots met hen kon houden, zonder in acht te nemen dat zij mogelijk niet meerderjarig waren.  

De directeur van de PI Nieuwegein had bovendien op grond van artikel 3, zevende lid, van de Regeling een delictanalyse en risicotaxatie moeten betrekken bij de beslissing. Het verzoek voldoet daarom niet aan de Regeling. 

3. De beoordeling
Klagers situatie
Klager is sinds 4 november 2020 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens het verrichten van seksuele handelingen met zes minderjarige meisjes en het maken en bezitten van kinderporno. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 3 november 2022.

Wet- en regelgeving kortdurend re-integratieverlof
In artikel 15 van de Regeling staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het detentie- & re-integratieplan (D&R-plan). Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;
-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;
-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);
-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

In artikel 18a van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is – voor zover hier relevant – bepaald dat de directeur ervoor zorgdraagt dat uiterlijk binnen vier weken na binnenkomst van de gedetineerde in een inrichting, zo veel mogelijk in overleg met hem, een D&R-plan wordt vastgesteld. Het D&R-plan kan gedurende de detentie, zo veel mogelijk in overleg met de gedetineerde, worden aangepast. Het D&R-plan vermeldt in ieder geval:
-    de gedrags- en re-integratiedoelen die de gedetineerde probeert te behalen;
-    de activiteiten waaraan de gedetineerde deelneemt; 
-    de activiteiten en het verlof waarvoor de gedetineerde bij goed gedrag in aanmerking komt;
-    de essentiële voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven van de gedetineerde, voor zover deze ontbreken.

In artikel 19, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat kortdurend re-integratieverlof niet langer duurt dan noodzakelijk voor het realiseren van het doel waarvoor dit verlof wordt verleend en dat dit verlof begint en eindigt op dezelfde dag.

In het tweede en derde lid is bepaald vanaf welk moment een gedetineerde voor dit verlof in aanmerking komt (op basis van de hoogte van de opgelegde straf, het gedeelte dat hij heeft ondergaan en het gedeelte dat hij nog moet ondergaan). Volgens het vierde lid kan worden afgeweken van het tweede en derde lid, op grond van zwaarwegende redenen die zien op de re-integratie van de gedetineerde.

In de artikelen 4 en 16 van de Regeling is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd en welke gedetineerden niet in aanmerking komen voor re-integratieverlof.

Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Regeling wint de directeur na ontvangst van het verzoek om verlof alle benodigde inlichtingen en adviezen in.  Op grond van artikel 3, zevende lid, van de Regeling moet de directeur bij de beslissing op een verzoek om verlof, niet zijnde incidenteel verlof, van een gedetineerde die is veroordeeld voor een ernstig gewelds- en zedenmisdrijf een delictanalyse en risicotaxatie als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit forensische zorg betrekken.

De bestreden beslissing
Verweerder heeft klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen, omdat de verlofaanvraag niet zou voldoen aan artikel 3 van de Regeling en vanwege de negatieve adviezen. 

De overwegingen van de beroepscommissie
De beroepscommissie stelt vast dat klager op grond van artikel 19, derde lid, van de Regeling in aanmerking kan komen voor kortdurend re-integratieverlof. 

Voor zover verweerder stelt dat de verlofaanvraag niet voldoet aan artikel 3 van de Regeling, overweegt de beroepscommissie als volgt. 


Het is de beroepscommissie ambtshalve bekend dat verweerder op 6 september 2022 heeft ingestemd met een wijziging van artikel 3, zevende lid, van de Regeling en dat vooruitlopend op de formalisering van de wijziging vanaf voornoemde datum niet meer bij alle verlofaanvragen van gedetineerden, waarbij sprake is van een ernstig gewelds- en zedenmisdrijf, een dergelijke delictanalyse en risicotaxatie verplicht wordt gesteld. Of deze gewijzigde omstandigheid voor klager geldt, is de beroepscommissie niet bekend.  

De beroepscommissie is evenwel van oordeel dat verweerder redelijkerwijs heeft kunnen beslissen dat klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof niet bijdraagt aan een re-integratiedoel zoals in zijn D&R-plan staat omschreven. Zij overweegt daartoe als volgt. 

De beroepscommissie stelt voorop dat bij een verzoek om kortdurend re-integratieverlof inzichtelijk moet worden gemaakt op welke wijze het kortdurend re-integratieverlof bijdraagt aan of in dienst staat van de re-integratiedoelen die in het D&R-plan van de betreffende gedetineerde zijn vastgelegd. Dit brengt met zich mee dat de re-integratiedoelen van de gedetineerde concreet moeten worden omschreven en dat duidelijk dient te zijn op welke manier wordt beoogd de betreffende re-integratiedoelen te bereiken. 

In klagers D&R-plan staat als re-integratiedoel omschreven dat klager de relatie met zijn kinderen wil behouden. Als acties zijn hieraan gekoppeld het hebben van telefonisch contact en beeldbellen. Met betrekking tot klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof, heeft klager echter niet aangetoond hoe klagers kinderen (en (ex)vrouw) tegenover zijn verzoek staan. Het is dan ook niet inzichtelijk in hoeverre zij van het gesprek en het doel daarvan op de hoogte zijn. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat niet kan worden uitgesloten dat het verzoek onnodig schade met zich mee kan brengen voor de kinderen. Hierbij dient te worden betrokken dat klager blijkens het vrijhedenadvies geen bezoek heeft ontvangen van zijn (ex)vrouw en kinderen. Daarnaast is sprake van zorgen over de mate waarin klager zijn sociale en seksuele grenzen kent, herkent en erkent. Om het recidiverisico in te perken en meer zicht te krijgen op zijn denkpatronen wordt daarom diagnostiek, dan wel behandeling, noodzakelijk geacht. Klager staat evenwel nog op een wachtlijst. Klagers verzoek voldoet daarom niet aan artikel 15 van de Regeling.    

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is op 19 september 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, F. van Dekken en mr. S. Djebali, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter

Naar boven