Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/26893/GM, 13 september 2022, beroep
Uitspraakdatum:13-09-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/26893/GM          

Betreft klager

Datum 13 september 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)

1. De procedure

Klagers raadsman, mr. V. Poelmeijer, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Heerhugowaard (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat de medische dienst het medisch beroepsgeheim heeft geschonden door medische informatie te delen met een p.i.w.-er.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman, mr. J.A.R. van de Velde, en de inrichtingsarts in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De medische dienst heeft medische informatie verstrekt aan een p.i.w.-er, terwijl dit rechtstreeks van de arts aan klager had moeten worden gecommuniceerd. Klager heeft van de p.i.w.-er vernomen dat hij positief is getest op Covid-19. Klager kan zich niet verenigen met het oordeel dat er geen sprake is van verwijtbaar handelen. Strikt genomen gaat het om medische informatie die niet met een p.i.w.-er gedeeld had mogen worden. In contacten met de medische dienst wordt steevast geschermd met het medisch beroepsgeheim. Dat heeft kennelijk wel extern te gelden, intern worden die maatstaven een stuk soepeler gehanteerd.

De medische dienst heeft bevestigd dat het beroepsgeheim met betrekking tot de positieve Covid-19 uitslag is geschonden. De inrichtingsarts en de medisch adviseur concluderen vervolgens dat er een wettelijke uitzondering bestond voor het mededelen van de positieve uitslag door een p.i.w.-er aan klager, omdat snel isolatiemaatregelen genomen moesten worden om verdere verspreiding te voorkomen. Klager zat op dat moment al in preventieve isolatie. Er was op dat moment geen enkele noodzaak om de testuitslag door een p.i.w.-er bekend te laten maken. Klager beseft dat uiteindelijk ook de op de afdeling betrokken p.i.w. ers op de hoogte dienen te zijn van de positieve testuitslag. Dit neemt niet weg dat klagers privacy op dat moment niet werd gerespecteerd. Klager heeft geconstateerd dat in het geval van besmettingen van medegedetineerden de positieve testuitslag wel door de medische dienst schriftelijk werd medegedeeld. Klager betreurt dat dit in zijn geval niet op deze manier is gedaan.

Standpunt van de inrichtingsarts

De medische dienst is het met klager eens dat het medisch beroepsgeheim met betrekking tot de positieve Covid-19 uitslag is geschonden. In dit geval was dit toegestaan vanwege de wettelijke verplichting de positieve uitslag te melden en het treffen van maatregelen in het kader van de publieke gezondheid in de inrichting. Er was dus sprake van een wettelijke uitzondering. Het was zorgvuldiger geweest als klager de positieve uitslag eerst van de medische dienst te horen had gekregen. De medische dienst zal hier in de toekomst beter op letten.

3. De beoordeling

Klager klaagt erover dat de positieve uitslag van een bij hem afgenomen PCR-test op het Covid-19 virus door een p.i.w.-er aan hem is medegedeeld. Klager stelt zich op het standpunt dat de inrichtingsarts hiermee het op hem rustende medisch beroepsgeheim heeft geschonden.

Het medisch beroepsgeheim zoals neergelegd in artikel 7:457 van het Burgerlijk Wetboek, houdt in dat de hulpverlener, in dit geval de inrichtingsarts, geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van het medisch dossier aan anderen dan de patiënt verstrekt dan met toestemming van de patiënt. Het medisch beroepsgeheim geldt niet als de wet de hulpverlener verplicht tot het verstrekken van inlichtingen over de patiënt.

De inrichtingsarts doet een beroep op een niet nader door hem aangeduide wettelijke uitzonderingsgrond. Voor zover hij doelt op artikel 22, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid geldt dat ingevolge die bepaling de arts die bij een door hem onderzocht persoon een infectieziekte behorend tot groep A vermoedt of vaststelt, dit onverwijld aan de gemeentelijke gezondheidsdienst meldt. In de regeling van de Minister voor Medische Zorg van 28 januari 2020 is het novel coronavirus (2019-nCoV) aangemerkt als behorende tot groep A, als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet publieke gezondheid. Een verplichting zoals door de inrichtingsarts is bedoeld, inhoudende een melding van een infectie met het coronavirus aan (de afdeling van) de penitentiaire inrichting dan wel de individuele p.i.w. er te moeten doen, kan hieruit echter niet worden afgeleid.

De inrichtingsarts heeft een bijzondere positie in de penitentiaire inrichting. Enerzijds is hij hulpverlener, anderzijds adviseert hij de directeur van de inrichting over eventueel te nemen algemene maatregelen in het kader van de zorg voor de gezondheid van gedetineerden en over bepaalde door de directeur jegens een gedetineerde te nemen beslissingen. In dat verband adviseert de inrichtingsarts, zo nodig in nauw overleg met de GGD-arts, de directeur van de inrichting over eventuele aanvullende maatregelen na een coronabesmetting. Dit komt ook naar voren uit het door de Dienst Justitiële Inrichtingen opgestelde protocol van 27 maart 2020 voor zorgprofessionals. Gelet op deze bijzondere positie is de beroepscommissie van oordeel dat het op de weg van de inrichtingsarts ligt de directeur van de inrichting te informeren over een (vermoedelijke) besmetting met het coronavirus. De aard van de besmetting met een infectieziekte behorend tot groep A, brengt verder mee dat ook het afdelingspersoneel wordt geïnformeerd, zodat op de afdeling direct de nodige maatregelen kunnen worden getroffen.

Het medisch beroepsgeheim voorkomt in dit specifieke geval dus niet dat het personeel via een andere weg van de besmetting op de hoogte wordt gesteld. De p.i.w.-er is op de afdeling het eerste aanspreekpunt voor gedetineerden. Vanwege zijn taken en bevoegdheden op het gebied van de orde en veiligheid op de afdeling zal de p.i.w. er vaak ook kennis moeten hebben van privacygevoelige informatie. Dat de p.i.w. er van klagers positieve testuitslag op de hoogte is geraakt, is daarom niet in strijd met de norm van artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

De inrichtingsarts heeft in zijn verweerschrift van 28 april 2022 erkend dat het medisch beroepsgeheim is geschonden. De beroepscommissie volgt klager in zoverre in zijn standpunt dat het uit een oogpunt van zorgvuldige communicatie beter was geweest als hij van de medische dienst zelf al dan niet schriftelijk de testuitslag had vernomen. Dit klemt temeer nu bij deze mededeling door de medische dienst informatie had kunnen worden gegeven over Covid 19 en het verwachte ziekteverloop. Door dit na te laten heeft de inrichtingsarts gehandeld in strijd met de norm als bedoeld in artikel 71f, derde lid, van de Pbw. Het beroep zal in zoverre gegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen van €7,50. 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor zover dit ziet op de schending van klagers privacy.

Zij verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de communicatie over de testuitslag richting klager. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van €7,50.

Deze uitspraak is op 13 september 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.P. Frankenhuis en drs. K.M.P.A.M. Habryka, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven