Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/25421/GM, 3 oktober 2022, beroep
Uitspraakdatum:03-10-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/25421/GM

             

Betreft [klager]

Datum 3 oktober 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de locatie Esserheem te Veenhuizen (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich over

a. een onterechte vermelding in zijn medisch dossier en

b. de omstandigheid dat zijn behandeling niet is gecontinueerd.

 

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager gehoord op de digitale zitting van 28 juni 2022.

De inrichtingsarts heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen.

De heer […..], tandarts en lid van de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klacht a.

In klagers medisch dossier stond de aantekening ‘persoonlijkheid narcist’. Klager heeft vernomen dat deze aantekening in het systeem is gekomen nadat dit tijdens een multidisciplinair overleg aan de orde was gekomen.

Ter zitting heeft klager aangegeven dat de vermelding in het medisch dossier rood was gemarkeerd, zodat het meteen opviel. Klager is nooit gediagnosticeerd met een narcistische persoonlijkheidsstoornis. De aantekening, die volgens klager ongeveer twee maanden in het medisch dossier heeft gestaan, en ook consequenties zou hebben wanneer hij zou worden overgeplaatst, is op zijn aandringen uit het dossier verwijderd.

Klacht b.

Er was een alternatieve voortzetting van zijn behandeling (schema focused therapy) tijdens detentie in samenspraak met klagers eerdere behandelaar bij Fivoor afgesproken. Gestart is met het ‘legen van zijn archiefkasten’, maar opeens was dit niet meer mogelijk.

Ter zitting heeft klager zich op het standpunt gesteld dat een aantal vermeldingen in het verweerschrift van de psycholoog onjuist is. Er staat dat de schematherapie niet tot stand is gekomen omdat hij dat niet aankon, maar in de brief van Fivoor, die hij ter zitting heeft getoond, staat dat het lopende traject vroegtijdig is beëindigd wegens detentie. Klager stelt dat hij de brief aan de psycholoog heeft overgelegd en dat op zijn verzoek contact is gelegd met Fivoor. Klager heeft zijn huiswerk gemaakt en had een acute hulpvraag. Ten aanzien van de passage in het verweerschrift dat klager reageerde met ‘zeg jij het maar, ik weet het niet’, stelt klager dat hij zijn vertrouwen heeft gegeven maar dat hij ook niet alles wist. Klager heeft zelf een overplaatsing moeten regelen om hulp van een psycholoog te krijgen.

 

Standpunt van de inrichtingsarts

Op 18 september 2020 werd klager door de medische dienst aangemeld bij het Psycho Medisch Overleg (PMO). De hulpvraag van klager hield in het oppakken van de behandeling die hij van Fivoor buiten de inrichting ontving. De behandeling bestond volgens klager uit schema focused therapy. Daarnaast gaf hij aan EMDR-therapie te hebben gehad. Op 22 september 2020 werd de aanmelding besproken binnen het PMO en werd besloten klager op te roepen voor een gesprek.

Op 24 september 2020 heeft klager voor het eerst gesproken met een psycholoog van de penitentiaire inrichting (PI). Tijdens dit gesprek kwam naar voren dat klager veel spanning ervaarde van de huidige detentie en de veroordeling in eerste aanleg. Er werden steunende en structurerende gesprekken gevoerd, met als doel het opbouwen van een therapeutische relatie en het inventariseren van de lijdensdruk om de hulpvraag van klager concreet in kaart te brengen. Daarnaast werd door het PMO vanaf september getracht contact te leggen met Fivoor. In november 2020 kwam dit contact tot stand. In dit overleg met Fivoor kwam naar voren dat schematherapie niet tot stand was gekomen, omdat volgens Fivoor klager schematherapie niet aan kon. Fivoor heeft gewerkt aan het aanleren van adequate copingstrategieën. Geprobeerd is voldoende behandelvoorwaarden te creëren voor de schema focused therapy en EMDR. Schema focused therapy bleek te zwaar te zijn voor klager, waardoor deze niet werd gestart. Wel zijn er gesprekken gevoerd ter voorbereiding op de EMDR behandeling, de zogenoemde ‘archiefkasten’ (bundels van traumatische gebeurtenissen).

Het PMO concludeerde op basis van deze informatie dat het goed zou zijn om uit te zoeken of het eerder uitgezette behandelplan van Fivoor passend was in de huidige behandelsetting binnen detentie. Klager gaf aan veel spanningsklachten te ervaren, die voort zouden komen uit zijn PTSS. In overleg met Fivoor en het PMO is besloten om een aantal gesprekken te wijden aan het inventariseren van de ‘archiefkasten’. Het PMO heeft echter moeten concluderen dat de gesprekken oppervlakkig en steunend/structurerend van aard bleven. Als geprobeerd werd om samen met klager zijn trauma gerelateerde klachten in kaart te brengen, reageerde hij vaak met: “Zeg jij het maar, ik weet het niet” of “Jij bent degene hier met de kennis, dus zeg jij maar wat ik moet doen”. Wanneer de psycholoog vervolgens aangaf dat klager degene is die de trauma’s heeft meegemaakt en zelf het beste weet waar hij last van heeft, verviel klager in het uiten van frustraties over de rechtsgang en het reilen en zeilen binnen de PI. Ondanks ondersteunende vragen van de psycholoog, kwam klager niet tot het formuleren van concrete symptomatologie of trauma’s.

De casus werd tussen september 2020 en medio 2021 dertienmaal besproken binnen het PMO. Het PMO concludeerde dat, ondanks het meemaken van potentieel traumatische gebeurtenissen, er onvoldoende gronden waren voor het starten van een traumabehandeling. Deze hypothese werd versterkt door het feit dat klager veelvuldig te laat kwam op de afspraken, afgesproken opdrachten niet uitvoerde en afspraken annuleerde of liet verplaatsen door personeel. De hypothese van het PMO is zowel door de eerste als de tweede psycholoog met klager besproken. In reactie op de eerste psycholoog gaf klager aan dat hij druk was met het voorbereiden van zijn hoger beroep en erkende hij geen acute hulpvraag te hebben. Hierdoor werden de gesprekken stopgezet. Na enkele weken werden de afspraken weer hervat om de hulpvraag opnieuw te evalueren.

In januari 2021 werd de zorg van klager overgedragen binnen het PMO aan de tweede psycholoog. Deze heeft de eerste tijd ook gesprekken gevoerd gericht op het opbouwen van een therapeutische relatie en het in kaart brengen van de actualiteit en haalbaarheid van de hulpvraag. Evenals bij de eerste psycholoog bleef het contact oppervlakkig gericht op het externaliseren van het onrecht dat klager is aangedaan en kwam klager niet tot het weergeven van traumaklachten/traumatargets. Opnieuw was er geen sprake van contactgroei. Het PMO concludeerde nogmaals dat er geen sprake was van een acuut psychiatrisch toestandsbeeld/acuut psychiatrisch lijden en dat er geen indicatie was voor EMDR. Daarnaast kon de PI niet voldoen aan de vraag voor schematherapie, aangezien de PI hier niet de expertise voor in huis had. Dit werd nogmaals besproken met klager en uitgelegd hoe het PMO tot bovenstaande conclusie kwam. Klager kon zich hier niet in vinden. 

 

3. De beoordeling

a.

De beroepscommissie acht het begrijpelijk dat klager zich heeft afgevraagd wat de achtergrond was van de vermelding in zijn medisch dossier van ‘narcistische persoonlijkheidsstoornis’. Niet bekend is geworden wat de reden daarvan is geweest en ook niet of en in hoeverre deze aantekening voor klager gevolgen heeft gehad. In de stukken bevindt zich een e-mail van 3 december 2021 van het plaatsvervangend hoofd zorg, waarin staat vermeld dat met klager is afgesproken om zijn huisarts te vragen de episode te verwijderen, wat volgens klager ook is gebeurd. Gelet op het voorgaande moet het handelen door of namens de inrichtingsarts onder a worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet gelet op het feit dat de huisarts de episode op verzoek van klager weer heeft verwijderd geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

b.

Uit de stukken, inclusief het uitgebreide verweerschrift, komt naar voren dat er ruimschoots aandacht is geweest voor klagers hulpvraag. Bij herhaling is de casus van klager in het PMO besproken en er is overleg geweest met Fivoor om te bezien of het eerder in gang gezette behandelplan van Fivoor verder binnen de behandelsetting in detentie kon worden uitgevoerd. De psychologen hebben zich ervoor ingespannen om met klager een behandelrelatie aan te gaan en hem te begeleiden bij zijn klachten. Er is gekeken naar de mogelijkheden en geconcludeerd dat in de PI vanwege het ontbreken van de juiste expertise geen schematherapie kon worden gegeven. Daarnaast was er volgens het PMO bij klager geen sprake van een acuut psychiatrisch toestandsbeeld en geen indicatie voor EMDR therapie. De beroepscommissie is van oordeel dat niet gebleken is van onwil om klager te helpen of van onzorgvuldig of nalatig handelen. De nadere toelichting van klager biedt daarvoor ook geen aanknopingspunten. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe. De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b ongegrond.

Deze uitspraak is op 3 oktober 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. B.A. Geurts en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven