Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/28937/GV, 14 september 2022, beroep
Uitspraakdatum:14-09-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 22/28937/GV     

Betreft [klager]

Datum 14 september 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 2 augustus 2022 klagers verzoek om strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M.J.H. Mühlstaff, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager vraagt zich af waarom zelfmelders alle mogelijkheden krijgen om zaken goed te regelen voor de start hun detentie en hij niet. Klager wist niet welke uitspraak de Hoge Raad zou doen en op welke datum dit plaats zou vinden. Hij wil graag strafonderbreking voor (kortgezegd) het schorsen van zijn voertuigen, het voltooien van de administratie van het eigen bedrijf, het afrekenen met afnemers en leveranciers, het uitschrijven bij de Kamer van Koophandel (KvK), het bezoeken van de bank, het inbraakveilig maken van zijn woning en het retourneren van twee in reparatie en onderhoud gegeven invalidevoertuigen. Klager moet zelf aanwezig zijn om de genoemde zaken te regelen en kan dit niet uitbesteden. Ook is de strafonderbreking noodzakelijk om de schade vanwege de diefstal bij zijn woning en bijgebouwen vast te kunnen stellen. Klager weet nu niet wat er allemaal gestolen is.

Klager heeft al eerder een verzoek om strafonderbreking ingediend. Dat is afgewezen, met als reden dat voornoemde zaken bij het re-integratiecentrum (RIC) geregeld konden worden. Bij het RIC bleek het echter niet mogelijk om klagers voertuigen te schorsen, in zijn mail te kijken om verzekeringen op te schorten en de online administratie van zijn bedrijf te voltooien. De administratie van klagers onderneming bevindt zich in de ‘cloud’ en is alleen toegankelijk op zijn eigen laptop. Toen klager werd overgeplaatst naar de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem, heeft hij meteen gevraagd om een gesprek met de casemanager. Dat heeft pas een week later plaatsgevonden. Klager wilde een tweede verzoek om strafonderbreking indienen, maar dit werd geweigerd. Klagers raadsman heeft vervolgens een kort geding aangespannen en de landsadvocaat heeft er bij klagers casemanager op aangedrongen om het verzoek toch in behandeling te nemen. Dat heeft zij gedaan en het verzoek is nu opnieuw afgewezen.

Verzocht wordt om het beroep mondeling te mogen toelichten, gelet op het complexe voortraject en alle onbegrip die klager nu voelt. Na viereneenhalf jaar goed functioneren in de vrije maatschappij, is het klager volslagen onduidelijk waarom er gesproken wordt over een hoog risico en waarom hem de strafonderbreking wordt ontzegd. Bovendien was de schorsing van klagers voorlopige hechtenis niet klagers keuze. Klager heeft zelfs in 2019 gevraagd om een opheffing van de schorsing.

Aanvankelijk heeft klager verzocht om een strafonderbreking van vijf dagen. Klager zou het resterende thans ook met twee dagen af kunnen handelen.

Standpunt van verweerder

Klager heeft op 3 augustus 2022 getekend voor ontvangst van de bestreden beslissing. Het beroepschrift is gedateerd op 9 augustus 2022 en per post verstuurd. Op 15 augustus 2022 is het beroepschrift per post op het secretariaat van de RSJ ontvangen, ver na het verstrijken van de beroepstermijn. Klager moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep. Indien de beroepscommissie van oordeel is dat klager wel in zijn beroep kan worden ontvangen, geldt het volgende.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat klager de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking onvoldoende heeft onderbouwd. Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat klagers zakelijke belangen niet (middels een machtiging) door anderen kunnen worden behartigd, dan wel dat hij zijn zaken niet op afstand, vanuit detentie kan regelen.

Klager heeft aangegeven dat het vanuit de inrichting niet mogelijk is de schorsing van de op zijn naam staande voertuigen te regelen. Waarom hij dit niet aan een derde zou kunnen uitbesteden, heeft hij echter niet onderbouwd. Overigens wordt in het verzoek tot strafonderbreking en in het beroepschrift ten onrechte gesteld dat het niet mogelijk is om in de inrichting online betalingen te verrichten. Ook dat is niet zonder meer juist. In beginsel worden gedetineerden inderdaad niet in de gelegenheid gesteld online te bankieren. Dit blijkt ook uit de bij het verzoek gevoegde mededeling van de casemanager van de PI Grave. In het geval van klager heeft de PI Arnhem hem echter (bij wijze van eenmalige uitzondering) aangeboden zijn reader in te voeren om (onder toezicht) online bankzaken te regelen.

Vanuit de inrichting is het afsluiten van klagers woning (en omliggende objecten) en het retourneren van voertuigen uiteraard niet mogelijk. Wel kan hij dit eenvoudig laten doen door een derde.

Verder merkt verweerder op dat klager al enige tijd wist dat hem (mogelijk) een gevangenisstraf boven het hoofd hing. Na zijn veroordeling door het hof moet die bekendheid er in ieder geval zijn geweest. Klager heeft vervolgens nog ruim een jaar de tijd gehad om zich op zijn detentie voor te bereiden. Dat hij dit heeft nagelaten maakt weliswaar niet dat zijn verzoek zonder meer moet worden afgewezen, maar mag bij de beoordeling daarvan wel worden betrokken.

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De stukken bevatten voldoende informatie om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

De ontvankelijkheid

Voor zover verweerder stelt dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep, overweegt de beroepscommissie als volgt.

Op grond van artikel 73, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet wordt het beroepschrift ingediend uiterlijk op de zevende dag na die waarop de betrokkene kennis heeft gekregen van de beslissing waartegen hij beroep indient. Een na afloop van deze termijn ingediend beroepschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest.

Dat laatste is in klagers geval aan de orde, nu het de beroepscommissie is gebleken dat klagers raadsman het beroepschrift op 9 augustus 2022 aangetekend heeft verzonden. Het beroepschrift heeft het secretariaat van de RSJ dan ook in goede orde bereikt, maar is om onduidelijke redenen mee teruggenomen door de betreffende postvervoerder. Vervolgens is het beroepschrift op 15 augustus 2022 (opnieuw c.q. alsnog) door het secretariaat van de RSJ ontvangen. De beroepscommissie zal klager daarom in het beroep ontvangen en overgaan tot een inhoudelijke beoordeling.

De inhoudelijke beoordeling

Klager is sinds 22 april 2022 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van 65 maanden met aftrek, wegens verschillende overtredingen van de Opiumwet. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 25 maart 2025.

In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

Op grond van artikel 38 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. Daarbij dient de gedetineerde aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.

In artikel 4 van de Regeling is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking, zodat hij – kortgezegd – dringende zaken in verband met zijn onderneming kan regelen en vanwege een inbraak in zijn woning (en bijhorende schuren).

De beroepscommissie is van oordeel dat uit de dossierstukken voldoende aannemelijk wordt dat klager een zakelijk belang heeft, waarvoor zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is. Zij overweegt daartoe als volgt. Na de afwijzing van het eerste verzoek om strafonderbreking, heeft klager geprobeerd om zijn zaken vanuit de inrichting te regelen. Dat is niet gelukt, zo volgt uit de mededeling van klagers casemanager op 15 juli 2022. In de mededeling staat dat klager bij het RIC contact heeft opgenomen met de bank, de Dienst Wegverkeer en de Belastingdienst, maar dat hij niemand buiten de inrichting heeft om betalingen voor hem te doen. Voor zover verweerder stelt dat klager in de PI Arnhem de mogelijkheid heeft gekregen om zijn bankzaken online te regelen, geldt naar het oordeel van de beroepscommissie dat hiermee niet voldoende is komen vast te staan – ook gelet op de overgelegde verklaring van de casemanager – dat klager hierdoor al de door hem genoemde zakelijke belangen afdoende kan behartigen.

Daarbij komt dat klager op 22 april 2022 als arrestant is opgepakt, waardoor hij zijn woning en bijgebouwen niet heeft kunnen afsluiten dan wel inbraakvrij heeft kunnen maken. Klager heeft onweersproken gesteld dat kort na aanvang van zijn detentie is ingebroken en dat hij niet weet wat er is weggenomen.

Er zouden verder twee invalidevoertuigen voor onderhoud en reparatie in zijn werkplaats staan. De eigenaren hebben recht op teruggave van deze voertuigen. Bij klagers zakelijke belangen zijn dus ook belangen van derden, te weten de eigenaren van de invalidevoertuigen, betrokken.

De politie heeft positief geadviseerd. Er zijn blijkens het vrijhedenadvies bij de politie geen feiten bekend die de strafonderbreking in de weg staan.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de bestreden beslissing – ondanks de negatieve adviezen van de vrijhedencommissie en het Openbaar Ministerie – als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.

Deze uitspraak is op 14 september 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, F. van Dekken en mr. S. Djebali, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven