Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23604/GA, 8 november 2022, beroep
Uitspraakdatum:08-11-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    21/23604/GA
    
            
Betreft    [Klager]
Datum    8 november 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege een positieve score op benzodiazepine bij een urinecontrole, ingaande op 5 augustus 2021.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn heeft op 27 september 2021 het beklag ongegrond verklaard (AR 2021/645).

Klagers raadsman, mr. R.A.J. Verploegh, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft […], juridisch medewerker bij de PI Alphen, gehoord op de zitting van 13 juli 2022 in het Justitieel Complex Zaanstad. Klager en zijn raadsman hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op de zitting te worden gehoord. 

Het lid van de beroepscommissie mr. J.M.C. Louwinger-Rijk was door omstandigheden niet ter zitting aanwezig, maar beslist wel mee op het beroep aan de hand van het dossier en het verhandelde ter zitting. De aanwezige partij heeft aangegeven geen bezwaar hiertegen te hebben.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De disciplinaire straf is onterecht aan klager opgelegd, omdat aan hem diazepam was voorgeschreven en verstrekt, voor zover hij die nodig had. Klager heeft reeds meerdere malen diazepam verstrekt gekregen en diende – voor zover nodig – een dosis daarvan op zijn cel te houden. Dit is met wetenschap en toestemming van het personeel gebeurd. Nu het gebruik en het bewaren van de diazepam op voorgenoemde manier was toegestaan, is het onterecht dat klager daar nu voor wordt gestraft. 

Van belang is dat uit een in beroep bijgevoegd overzicht van klagers medische gegevens volgt dat een zorgverlener op 5 augustus 2021 onder ‘O’ heeft geschreven dat sprake was van verstrekking van diazepam – voor zover nodig – en dat die nog lang in de medicatieverstrekkingsmap zat, waardoor klager af en toe – wanneer nodig – diazepam gebruikte en het daarom logisch was dat er benzodiazepines in klagers urine aanwezig waren. Dat geeft het ernstige vermoeden dat de diazepam wel degelijk aan klager is verstrekt om te gebruiken wanneer hij het nodig had. 

Verzocht wordt om aan klager een schadevergoeding toe te kennen voor de ondergane disciplinaire straf en voor de gevolgen die dit heeft gehad voor de voortgang van zijn traject en de tussentijdse toets voor de noodzaak om zijn de maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Stelstelmatige Daders voort te zetten. 

Standpunt van de directeur
De conclusie van de beklagcommissie wordt gedeeld. Op 29 juni 2021 is klager kortdurend diazepam voorgeschreven, wat in de afbouwvorm geschiedde en niet als ‘zo nodig’. Er zijn in totaal 32 tabletten voorgeschreven, waarbij klager viermaal per dag 1 tablet kreeg. Het gebruik van de diazepam betrof dus in totaal acht dagen. Bij 1 juli 2021 staat in het overzicht van klagers medische gegevens vermeld dat er 2 tabletten zijn teruggegaan naar de medische dienst, omdat deze door klager zijn geweigerd. De medische dienst geeft het tablet aan het personeel op de afdeling en zij geven het aan klager. Klager heeft in beginsel dus niet de gelegenheid gehad om tabletten op te sparen. De urinecontrole is pas veel later na het einde van het bedoelde gebruik van de diazepam bij klager afgenomen. De opmerking van een zorgverlener in het overzicht van klagers medische gegevens op 5 augustus 2021 kan de directeur niet verklaren.  

3. De beoordeling
Op grond van artikel 51, eerste lid, in verbinding met artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan de directeur een gedetineerde een disciplinaire straf opleggen indien deze betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Ingevolge artikel 51, vijfde lid, van de Pbw kan een gedetineerde geen straf worden opgelegd, indien hij niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor het begaan van een feit zoals bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw.

De opmerking in het overzicht van klagers medische gegevens van een zorgverlener op 5 augustus  2021 onder ‘O’ – hetgeen staat voor ‘Objectief’, inhoudende dat het een eigen waarneming van een zorgverlener betreft – ondersteunt klagers verklaring over het gebruik en het bewaren van de diazepam, en daarmee de positieve uitslag van de urinecontrole. Hoewel de directeur een andere lezing heeft, geldt dat deze de voorgenoemde opmerking van de zorgverlener niet kan verklaren en daarmee ook niet kan weerleggen. Bij deze stand van zaken is naar het oordeel van de beroepscommissie in dit geval onvoldoende aannemelijk geworden dat klager verwijtbaar heeft gehandeld, zoals bedoeld in artikel 51, vijfde lid, van de Pbw.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de beslissing van de directeur als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €70,-. Voor het verkrijgen van een schadevergoeding staan voor klager andere wegen open.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €70,-.


Deze uitspraak is op 8 november 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven