Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24520/GA, 7 november 2022, beroep
Uitspraakdatum:07-11-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    21/24520/GA

            
Betreft    [Klager]
Datum    7 november 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft  beklag ingesteld tegen:
a.    een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het herhaaldelijk niet opvolgen van opdrachten van het interne bijstandsteam (IBT) en het herhaaldelijk uitschelden en beledigen van een personeelslid, ingaande op 21 juli 2021 (IJ-2021-1023);
b.    een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het bedreigen, uitschelden en beledigen van een personeelslid, ingaande op 26 juli 2021 (IJ-2021-1023);
c.    het met geweld door het IBT uit zijn cel zijn gehaald, enkel omdat een personeelslid vond dat klager niet meewerkte toen zijn celgenoot werd opgehaald (IJ-2021-1024).

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel heeft op 21 november 2021 de beklagonderdelen a. en b. ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag onder c. 

Klagers raadsvrouw, mr. S. Aarts, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw gehoord op de zitting van 13 juli 2022 in het Justitieel Complex Zaanstad. Klager en de directeur van de PI Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op de zitting te worden gehoord. 

Het lid van de beroepscommissie mr. J.M.C. Louwinger-Rijk was door omstandigheden niet ter zitting aanwezig, maar beslist wel mee op het beroep aan de hand van het dossier en het verhandelde ter zitting. De aanwezige partij heeft aangegeven geen bezwaar hiertegen te hebben.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Beklagonderdelen a. en b. 
Klager kan zich, zonder opgaaf van redenen, niet vinden in de aan hem opgelegde disciplinaire straffen en de overplaatsing naar een andere inrichting. Klager heeft het personeel niet beledigd. Klager heeft het gevoel dubbel te zijn bestraft voor het uitschelden van hetzelfde personeelslid, terwijl hij juist zijn celgenoot rustig had gekregen. Voor zover de disciplinaire straffen al gegrond zouden zijn opgelegd, zijn deze qua hoogte disproportioneel.

 
Beklag onder c. 
Doordat klager door het IBT met geweld uit zijn cel is gehaald – enkel omdat een personeelslid vond dat klager niet meewerkte toen zijn celgenoot werd opgehaald –, is hij in zijn belangen geschaad. 

Standpunt van de directeur
De directeur persisteert bij het standpunt zoals verwoord in het eerder ingediende verweerschrift en sluit voor het overige aan bij de uitspraak van de beklagrechter. 

3. De beoordeling
Beklagonderdelen a. en b.
Hetgeen in beroep is aangevoerd inzake de beklagonderdelen a. en b. kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Aanvullend overweegt zij nog het volgende. 

Aan de disciplinaire straf van 21 juli 2021 zou volgens de schriftelijke mededeling het schriftelijk verslag van 21 juli 2021 ten grondslag hebben gelegen en aan de disciplinaire straf van 26 juli 2021 zou volgens de schriftelijke mededeling het schriftelijk verslag van 22 juli 2021 ten grondslag hebben gelegen. De beroepscommissie begrijpt op basis van de stukken evenwel dat aan de disciplinaire straf van 21 juli 2021 de twee schriftelijke verslagen van 20 juli 2021 ten grondslag hebben gelegen. De beroepscommissie gaat derhalve uit van een kennelijke verschrijving en leest het voorgaande daarvoor in de plaats. Ter beklagzitting heeft de directeur met betrekking tot de disciplinaire straf van 26 juli 2021 reeds vermeld dat in plaats van 22 juli 2021, 21 juli 2021 dient te worden gelezen.  

Voor zover namens klager in beroep wordt geklaagd over (het voorstel van de directeur tot) zijn overplaatsing naar een andere inrichting, overweegt de beroepscommissie verder ten overvloede dat tegen de inhoud en de totstandkoming van een selectieadvies van de directeur geen beklag openstaat grond van artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (vgl. RSJ 1 mei 2019, R-18/1914/GA en RSJ 8 januari 2018, 17/3121/GA). Een (externe) overplaatsing betreft daarnaast op grond van artikel 15 van de Pbw een beslissing die exclusief is voorbehouden aan de Minister voor Rechtsbescherming, waartegen een aparte bezwaar- en beroepsprocedure openstaat. Het is de beroepscommissie bekend dat klager laatstgenoemde procedure heeft doorlopen. Klagers overplaatsing naar de locatie Hoogvliet wordt beoordeel in het beroep bekend onder kenmerk 21/24538/GB.

Gelet op het voorgaande zal het beroep in zoverre ongegrond worden verklaard.

Beklag onder c. 
Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie moet handelen, nalaten daaronder begrepen, van het personeel in een inrichting in het kader van de uitoefening van zijn taak, behoudens puur feitelijk handelen, in beginsel worden gezien als handelen door of namens de directeur waartegen beklag openstaat op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw (vgl. RSJ 15 oktober 2021, R-20/8168/GA). 

Op grond van artikel 35 van de Pbw is de directeur bevoegd jegens een gedetineerde geweld te gebruiken dan wel vrijheidsbeperkende middelen aan te wenden, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op – onder meer – de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting of de uitvoering van een door de directeur genomen beslissing. In de Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen worden nadere regels gegeven over het gebruik van geweld, de geweldsmiddelen en de rapportage over de toepassing hiervan.

Nu klager zich beklaagt over het jegens hem toegepaste geweld door het IBT gedurende de overbrenging – in opdracht van de directeur – naar een strafcel en het IBT in die taakuitoefening geweld heeft toegepast, had klager ontvangen dienen te worden in zijn beklag. Gelet hierop zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en klager alsnog ontvangen in zijn beklag. De beroepscommissie zal om proceseconomische redenen als enige en hoogste instantie inhoudelijk op het beklag beslissen. 

Uit de actierapportage van het IBT van 4 augustus 2021 volgt dat er bij klagers overbrenging naar een strafcel geweld is gebruikt. De vraag die beantwoord dient te worden, is of dat toegepaste geweld disproportioneel is geweest. Op grond van de actierapportage van het IBT, in samenhang bezien met de overige stukken, is niet aannemelijk geworden dat door het IBT meer geweld is toegepast dan in de gegeven omstandigheden strikt noodzakelijk was. Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklagonderdelen a. en b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden. 

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter inzake het beklag onder c., verklaart klager alsnog ontvankelijk in dit beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.


Deze uitspraak is op 7 november 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven