Nummer 21/19784/GA
Betreft [Klager]
Datum 7 november 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen het onderzoek aan en in zijn lichaam en aan zijn kleding op 7 juli 2020.
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Achterhoek te Zutphen heeft op 26 januari 2021 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (OH-2020-352). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. F.W.M. Hopmans, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Achterhoek (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Na de indiening van het pro forma klaagschrift op 8 juli 2020, is op 12 augustus 2020 een ontvangstbevestiging gestuurd naar de raadsvouw. In dat schrijven vermeldt de Commissie van Toezicht ook dat inlichtingen bij de directeur zijn opgevraagd. Bij het indienen van het pro forma klaagschrift zijn reeds summier de redenen van het beklag genoemd. De reden dat het klaagschrift nog niet was aangevuld, was omdat de raadsvrouw eerst de inlichtingen en het verweer van de directeur wenste af te wachten, zodat daarop kon worden gereageerd. Nu verdere berichtgeving vanuit de Commissie van Toezicht uitbleef, heeft de raadsvrouw meerdere keren verzocht om de stukken van de directeur. In het schrijven van de raadsvrouw aan de Commissie van Toezicht van 31 augustus 2020 staat ook duidelijk vermeld dat na ontvangst van het verweerschrift het beklag zal worden aangevuld. Diezelfde dag heeft de raadsvrouw daarop reactie ontvangen van de Commissie van Toezicht, namelijk dat in de zaak nog geen verweerschrift was ontvangen en dat deze zou worden opgestuurd zodra dit het geval was. Tot op heden heeft de raadsvrouw echter geen aanvullende stukken ontvangen. Gelet op het voorgaande is klager ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag.
Door de directeur is besloten om klager op 7 juli 2020 te onderwerpen aan een onderzoek aan zijn lichaam en kleding, zoals bedoeld in artikel 29 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), dan wel aan een onderzoek in zijn lichaam, zoals bedoeld in artikel 31 van de Pbw. Het is niet de eerste keer dat klager aan een dergelijk onderzoek is onderworpen. Dit gebeurt veelvuldig en levert een aanzienlijke inbreuk op de lichamelijke integriteit van klager op. Dat geldt temeer nu klager een kunstbeen heeft, dat ook wordt onderzocht. De reden waarom klager is onderzocht aan zijn lichaam – en in zijn kunstbeen – is niet aan hem medegedeeld, waardoor de beslissing van de directeur niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Uit niks blijkt dat een dergelijk onderzoek in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid van de inrichting noodzakelijk was.
Standpunt van de directeur
De directeur heeft het beklag nooit ontvangen. Klager verblijft ook niet meer in de PI Achterhoek. De directeur heeft verder niets toe te voegen aan de uitspraak van de beklagrechter.
3. De beoordeling
De ontvankelijkheid in beklag
Op grond van artikel 61, derde lid, van de Pbw dient het klaagschrift zo nauwkeurig mogelijk de beslissing waarover wordt geklaagd en de redenen van het beklag te vermelden. Op grond van artikel 61, vijfde lid, van de Pbw wordt het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen ingediend. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest. Deze bepalingen dienen, in onderling verband en samenhang bezien, aldus te worden uitgelegd dat de gronden van een klaagschrift binnen de hiervoor bedoelde beklagtermijn, of – indien een termijnoverschrijding verschoonbaar is – zoveel later als redelijk is, kunnen worden ingediend. De na deze termijn ingediende gronden zijn te laat. Dit geldt met name indien de klager, zoals in onderhavig geval, wordt bijgestaan door een advocaat en deze namens klager het klaagschrift indient.
De beroepscommissie is bekend met de door (veel) beklagcommissies gehanteerde praktijk dat verzoeken tot het verlenen van een nadere termijn voor het indienen of aanvullen van de gronden veelal worden gehonoreerd. Beklagcommissies zijn daartoe echter niet op grond van enige wettelijke bepaling gehouden. Als niet gemotiveerd wordt verzocht om een termijn om het klaagschrift aan te vullen, hoeft hierop door de beklagcommissie niet te worden gereageerd. Dat is anders als in het klaagschrift bijzondere redenen worden aangegeven die een afwijking van de zeven dagen termijn voor het indienen van een met redenen omkleed klaagschrift rechtvaardigen. In dat geval dient de beklagcommissie een termijn te geven om het klaagschrift aan te vullen (RSJ 20 augustus 2019, R-18/1281/GA).
De beroepscommissie stelt vast dat in het namens klager ingediende (pro forma) klaagschrift is vermeld dat het beklag zich richt tegen het onderzoek aan en in klagers lichaam en aan klagers kleding op 7 juli 2020. Voorts is aangegeven dat – nu dergelijke onderzoeken vaker plaatsvinden – dit een aanzienlijke inbreuk op de lichamelijke integriteit van klager oplevert en dat de beslissing van de directeur op onjuiste gronden is genomen, waarbij deze evenmin voldoet aan de eisen van de wet en jurisprudentie. Hoewel in het klaagschrift niet (gemotiveerd) is verzocht om een termijn om het klaagschrift aan te vullen, wordt naar het oordeel van de beroepscommissie uit het klaagschrift voldoende duidelijk over welke beslissing van de directeur wordt geklaagd, alsook – weliswaar zeer summier – de redenen voor het beklag. Zodoende is strikt genomen aan het bepaalde in artikel 61, derde lid, van de Pbw voldaan. Gelet hierop zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag. Om proceseconomische redenen zal zij zelf inhoudelijk op het beklag beslissen.
De inhoudelijke beoordeling
Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde bij binnenkomst of bij het verlaten van de inrichting, voorafgaand aan of na afloop van bezoek, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, aan zijn lichaam of aan zijn kleding te onderzoeken.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Pbw kan de directeur bepalen dat een gedetineerde in het lichaam wordt onderzocht, indien dit noodzakelijk is ter afwending van ernstig gevaar voor de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel voor de gezondheid van de gedetineerde. Het onderzoek in het lichaam wordt verricht door een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige.
Klager stelt dat de redenen voor het onderzoek van 7 juli 2020 hem niet kenbaar zijn gemaakt en dat van een noodzaak voor het onderzoek evenmin is gebleken. Hoewel de directeur kennelijk eerder niet met het beklag van klager bekend was, heeft hij er in elk geval in beroep kennis van kunnen nemen. De directeur heeft klagers standpunt in beroep niet weersproken. Bij deze stand van zaken zal de beroepscommissie het beklag dan ook gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De hoogte hiervan zal zij vaststellen op €12,50.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €12,50.
Deze uitspraak is op 7 november 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
secretaris voorzitter