Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/25536/GB, 5 september 2022, beroep
Uitspraakdatum:05-09-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          22/25536/GB

               

Betreft [klager]

Datum 5 september 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 17 januari 2022 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. J-A.J. Brahm, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager vindt het opmerkelijk dat de directeur van de inrichting negatief heeft geadviseerd, omdat het Openbaar Ministerie (OM) negatief heeft geadviseerd. Een eigen afweging van de directeur ontbreekt.

Daarnaast is niet geprobeerd om de risico’s vast te stellen op basis van andere factoren. Klager heeft kenbaar gemaakt deel te willen nemen aan behandelingen en onderzoeken, maar deze worden niet aangevraagd. Het is niet aan de directeur of de reclassering om te bepalen of een behandeling niet kan slagen, dat is aan de onderzoeker zelf. Daar komt bij dat nergens in het selectieadvies staat dat klager niet zou hebben meegewerkt aan het opstellen van een Pro Justitia-rapportage. Als dat toch ergens staat, dan staat dat in stukken die niet zijn verstrekt en waartegen klager zich ook niet kan verdedigen. Dat zou een schending van een eerlijk proces opleveren. Bovendien is klager bereid om mee te werken aan het opstellen van de Pro Justitia-rapportage.

Verzocht wordt aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van verweerder

Omdat klager het delict waarvoor hij is veroordeeld bleef ontkennen en geen openheid van zaken gaf, heeft hij geen behandelingen ondergaan en kon er geen inschatting worden gemaakt van het risico op recidive. Het OM had om die redenen al eerder negatief geadviseerd ten aanzien van het verlenen van vrijheden. De vrijhedencommissie heeft op basis van dezelfde gronden negatief geadviseerd ten aanzien van deelname aan een PP. Verweerder heeft voornoemde adviezen gevolgd met inachtneming van de volgende informatie.

Blijkens het reclasseringsrapport van 30 december 2021 bleef klager gedurende zijn detentie het delict waarvoor hij is veroordeeld ontkennen. Daardoor kon ook geen behandeling gestart worden. Uit de risicoscreener van 3 januari 2022 volgt dat er ernstige zorgen bestaan over klagers terugkeer in de maatschappij. Uit het advies van het OM volgt dat er ernstige twijfels bestaan over het goedgekeurde verblijfadres, omdat klagers partner contact heeft met het gezin van het slachtoffer en er over het zedendelict niet wordt gesproken.

In 2016 heeft klager zijn medewerking aan een Pro Justitia-rapportage geweigerd door niet te verschijnen op de afspraak. Ook heeft hij destijds niet meegewerkt aan een reclasseringsadvies. Hij ontkent dat er sprake was van weigering, maar stelt dat de uitnodiging te laat was gekomen. Klager heeft, ondanks dat er sprake is van een aanwijsbaar slachtoffer (de dochter van zijn schoonzus), op geen enkele manier laten zien dat hij verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden. Dat de sociale omgeving van klager zijn daden ontkent, is ook verontrustend.

 

3. De beoordeling

Klager was sinds 24 februari 2021 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, wegens seksueel misbruik van een minderjarige en het plegen van ontucht met misbruik van gezag.

Klager is op 17 februari 2022 in vrijheid gesteld. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

 

De wet- en regelgeving

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel komt een gedetineerde in aanmerking voor deelname aan een PP, indien:

-    aan hem een (combinatie van) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf(fen) van (in totaal) minstens zes maanden en hoogstens een jaar is opgelegd;

-    hij nog hoogstens een zesde deel van zijn vrijheidsstraf(fen) moet ondergaan;

-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken;

-    hij een aanvaardbaar verblijfadres heeft;

-    hij zich bereid heeft verklaard om zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde goed gedrag heeft laten zien;

-    de mogelijkheid om eventuele risico’s die aan de vrijheden zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen;

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Gelet op het overgangsrecht gelden andere termijnen voor een gedetineerde die is veroordeeld vóór 1 december 2021. In dat geval geldt op grond van artikel 4 (oud) van de Pbw dat de gedetineerde in aanmerking komt voor deelname aan een PP, indien:

-    aan hem een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    hij vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf heeft ondergaan;

-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken en maximaal een jaar.

 

De bestreden beslissing

Verweerder heeft klagers verzoek tot deelname aan een PP afgewezen, omdat – kortgezegd – de risico’s niet goed zouden kunnen worden ingeschat, doordat klager het delict ontkende en niet meewerkte aan een Pro Justitia-rapportage.

 

De overwegingen van de beroepscommissie

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie kan het feit dat een gedetineerde het delict ontkent niet zonder meer in de weg staan aan detentiefasering (bijvoorbeeld RSJ 27 december 2019, R-19/4871/GB).

Hoewel verweerder gewicht heeft mogen toekennen aan de ernst van het delict en het niet kunnen inschatten van de risico’s, staat daartegenover dat de einddatum van klagers detentie ten tijde van de bestreden beslissing naderde en klager goed gedrag heeft vertoond binnen de inrichting. Uit klagers detentie & re-integratieplan van 26 januari 2022 volgt dat klager veel re-integratiedoelen voor ogen heeft gehad en bijhorende acties heeft uitgevoerd. Bovendien hebben zowel de politie als de reclassering positief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek. Uit het advies van de reclassering volgt dat de voorgenomen verblijfplaats van klager (bij zijn partner en kinderen) geschikt is bevonden en dat het door de politie gewenste locatiegebod uitvoerbaar is. Ook wordt benoemd dat klager mee zal werken aan elektrische monitoring op het locatiegebod en -verbod.

Tot slot acht de beroepscommissie het van belang dat de risicoscreener vanuit de inrichting, waar verweerder naar verwijst, een minder specifiek instrument is dan een risicotaxatie vanuit de reclassering. Uit het advies van de reclassering volgt dat zij de risico’s niet kan inschatten, maar uit de Oxford Risk of Recidivism Tool komt naar voren dat het risico op recidive als laag wordt ingeschat. Verweerder heeft, naar het oordeel van de beroepscommissie, aan deze omstandigheden onvoldoende gewicht toegekend.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Aangezien klager inmiddels al in vrijheid is gesteld, heeft het geen zin meer om verweerder op te dragen een nieuwe beslissing te nemen. Nu klager van 10 januari 2022 tot en met 17 februari 2022 ten onrechte niet heeft deelgenomen aan een PP, zal de beroepscommissie hem een tegemoetkoming toekennen van €100,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €100,-.

 

Deze uitspraak is op 5 september 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven