Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23084/GM, 5 september 2022, beroep
Uitspraakdatum:05-09-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 21/23084/GM           

Betreft [klager]

Datum 5 september 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klagers raadsvrouw, mr. R.S.E. Bruinen, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich over het voorschrijven van medicatie en over de omstandigheid dat in onvoldoende mate zorg is geboden.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de inrichtingsarts in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kan zich niet verenigen met de beslissing van de medisch adviseur. De medisch adviseur kan op basis van de onderliggende stukken wel degelijk beoordelen of de beslissing tot onvrijwillige medicatieverstrekking op juiste wijze is genomen. Bovendien heeft de medisch adviseur de vraag of in voldoende mate zorg is geboden niet in voldoende mate beantwoord.

Standpunt van de inrichtingsarts

Het beroepschrift geeft geen nieuwe inhoudelijke informatie en is vooral gericht op de procedurele kant van de beoordeling door de medisch adviseur. Op 8 juli 2021 heeft de psychiater aan klager het antipsychoticum Zyprexa 10 mg voorgeschreven vanwege het sterke vermoeden van de aanwezigheid van een erotomane waanstoornis, waarbij klager de overtuiging heeft dat veel vrouwen verliefd op hem zijn en waardoor hij gepreoccupeerd is met seksualiteit. De directe aanleiding voor de start met het antipsychoticum was dat duidelijk werd dat klager probeerde om zeven kaarten met liefdesverklaringen te sturen naar personeelsleden van het Pieter Baan Centrum en hij meende dat een personeelslid van zijn afdeling verliefd op hem was, doordat zij volgens klager allerlei non-verbale signalen aan hem gaf.

De psychiater heeft aan klager op 8 juli 2021 de reden voor de start van het antipsychoticum uitgelegd en aan hem is dringend geadviseerd de medicatie in te nemen. Ook is besproken dat mocht hij het antipsychoticum niet innemen de psychiater met de directeur van de PI zou overleggen om te bespreken of er een indicatie zou zijn voor het opstarten van een dwangbehandeling.

Toen op 12 juli 2021 duidelijk werd dat klager driemaal het antipsychoticum had geweigerd, heeft de psychiater met de directeur overlegd en werd er besloten tot het opstarten van de procedure tot dwangbehandeling. Dit heeft de psychiater aan klager verteld. Eind juli 2021 is de dwangbehandeling gestart. Daarover loopt ook een procedure bij de beroepscommissie.

Klager weigerde alle gesprekken met (onder meer) de behandelend psychiater, waarbij hij wegliep en herhaaldelijk hard riep “Niet van toepassing”, waardoor hij mogelijk niet goed heeft gehoord wat de psychiater vertelde. Het lukte personeelsleden niet om klager hierin te corrigeren. Later heeft het personeel meerdere malen de door de psychiater verschafte informatie herhaald. Er is sprake van goede zorg die aansluit bij de hulpvraag van klager.

3. De beoordeling

Volgens het namens klager ingediende beroepschrift is het beroep gericht tegen het advies van de medisch adviseur van 26 augustus 2021. De beroepscommissie zal dit verbeterd lezen en het beroepschrift zo uitleggen dat het is gericht tegen het medisch handelen door of namens de inrichtingsarts.

De beroepscommissie stelt allereerst vast dat in het kader van de behandeling van het medisch beroep de klacht en het beroep zich enkel kunnen richten tot het advies vanuit de medische dienst om dwangmedicatie toe te dienen. De beslissing daadwerkelijk tot toediening van dwangmedicatie over te gaan ligt bij de directeur. Tegen die beslissing staat een andere rechtsgang open. De beroepscommissie is in dat kader ambtshalve bekend met een aanhangig beroep van klager bij de beroepscommissie tegen de beslissing tot a-dwangbehandeling van de directeur, met kenmerk 21/22522/GA.

Klager heeft op 9 juli 2021 een klacht ingediend over het voorschrijven van medicatie door de psychiater. Klager is van mening dat er geen sprake is van psychische problematiek.

Het hoofd behandeling heeft in haar schriftelijke verslag van 5 augustus 2021 onder meer toegelicht dat er sprake is van een vermoeden van de aanwezigheid van een erotomane waanstoornis bij klager, die sinds 2004 seksueel grensoverschrijdend gedrag naar vrouwen laat zien, met meerdere zedendelicten in de voorgeschiedenis. Doordat klager sinds 2011 elk contact met een gedragsdeskundige vermijdt, is diagnostiek zeer moeilijk. Op de weigerafdeling van het PBC is het grensoverschrijdend gedrag ook waargenomen en als afwijkend geduid, maar dit kon – wegens ontbrekende informatie – niet worden geplaatst. Gezien zijn sterke overtuiging met sterk grensoverschrijdend gedrag die volledig buiten de realiteit staat, is het echter het meest waarschijnlijk dat dit gedrag voortkomt uit een waan. Klager weigert naar het hoofd behandeling te luisteren. Het hoofd behandeling vindt dat klager medicatie moet gebruiken omdat hij een psychose heeft. Er is op 8 juli 2021 gestart met Zyprexa 10 mg. Na drie dagen zou het beleid verder bepaald worden. Op 12 juli 2021 heeft klager de medicatie vriendelijk maar resoluut geweigerd.

De beroepscommissie is van oordeel dat met de toelichting van het hoofd behandeling en het standpunt in beroep voldoende inzichtelijk is gemaakt en onderbouwd waarom aan klager is geadviseerd om voornoemde medicatie in te nemen. De voorschrijvend arts kan een zelfstandige afweging maken over het te volgen medicatiebeleid. De beroepscommissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat niet gebleken is van onzorgvuldig medisch handelen. Daarnaast bevat het dossier geen aanwijzingen dat aan klager onvoldoende zorg is geboden. 

Het handelen door of namens de inrichtingsarts kan daarom niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 5 september 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. B.A. Geurts en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven