Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/28077/GV, 24 augustus 2022, beroep
Uitspraakdatum:24-08-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/28077/GV
    
            
Betreft    [klager]
Datum    24 augustus 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 21 juni 2022 klagers verzoek om strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) afgewezen.

Klagers raadsman, mr. J. de Vries, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Verweerder heeft geen vertrouwen in de door justitie met klager gesloten terugbetalingsovereenkomst. Als justitie niet achter de overeenkomst met klager staat, had ze de overeenkomst niet moeten sluiten. De door verweerder voorgestelde vasthouding van klager totdat tweederde van het openstaande bedrag is voldaan, is natuurlijk een utopie. De eis komt in feite neer op een verkapte toepassing van lijfsdwang of gijzeling van klager. 

De afwijzing van de verzochte strafonderbreking staat daarnaast in geen enkele verhouding tot het daarmee te bereiken doel. Het enige mogelijke resultaat is dat klager in de nog uit te zitten periode verder zijn betalingsregeling nakomt. Bovendien geeft verweerder, zonder ook maar enige onderbouwing, aan er kennelijk van uit te gaan dat klager, zodra hij terug in Ierland is, niet meer aan zijn verplichtingen uit hoofde van de veroordeling en de betalingsovereenkomst zal voldoen. Waar het negatieve advies van het Administratie- en Informatiecentrum voor de Executieketen (AICE) op gebaseerd is, is echter een raadsel. 

Klager moet nog een bedrag van ongeveer €330.000,- betalen. Dat is echter een optelsom van de schadevergoedingen van tien individuele benadeelde partijen. De grootste vordering bedraagt €64.500,-. Het belang van terugbetaling is er uiteraard, maar is per individuele benadeelde partij lang niet zo groot als de som der schadevergoedingen doet vermoeden.  

Tot slot is de strafzaak tegen twee medeverdachten geseponeerd en is de straf van de wel veroordeelde medeverdachte geschorst. Klager is van de betrokkenen dus nog de enige die in Nederland een gevangenisstraf uitzit. Deze straf valt ongeveer geheel samen met de uitbraak van het coronavirus. Door alle reisrestricties heeft klager in die periode daardoor slechts één keer bezoek gehad van zijn echtgenote. Zijn drie jonge kinderen heeft hij gedurende deze hele periode niet gezien. Desalniettemin heeft klager zich gedurende zijn detentie zeer coöperatief en positief opgesteld. Dit blijkt ook uit het positieve advies van de vrijhedencommissie. Deze omstandigheden houden natuurlijk niet rechtstreeks verband met de betalingsregeling, maar dienen wel een rol te spelen bij de beoordeling van het verzoek tot strafonderbreking.

Standpunt van verweerder
Het verzoek om strafonderbreking is afgewezen, omdat klager veroordeeld is tot het betalen van een groot bedrag, ruim €330.000,-, aan schadevergoeding. Van dit bedrag is op het moment van het verzoek om strafonderbreking slechts een zeer klein deel, €180,-, voldaan.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft in een advies van 7 juni 2022 laten weten zich tegen het verlenen van strafonderbreking te verzetten. Er moet eerst een significant deel van het openstaande bedrag zijn voldaan. Daarbij mag klager niet in een betere rechtspositie komen dan Nederlandse veroordeelden die een schadevergoeding moeten betalen. Wanneer klager wordt uitgezet naar Ierland is het lastiger, dan wel onmogelijk, om de vordering te innen, wanneer klager niet meer aan zijn schadevergoedingsplicht voldoet. 

Hoewel klager sinds kort betalingen doet ten behoeve van de aan hem opgelegde schadevergoedingsmaatregel en heeft verklaard te zullen blijven betalen na detentie, is verweerder van mening dat deze welwillendheid (op dit moment) niet opweegt tegen de – resterende – omvang van de schadevergoeding die is opgelegd ten behoeve van de slachtoffers (vgl. RSJ 22 mei 2020, R-19/5634/GV).

Verweerder heeft begrip voor klagers wens om zich weer bij zijn gezin te voegen. De belangen van de slachtoffers dienen in dit geval echter zwaarder te wegen dan klagers individuele belangen. Getracht is de zaak over te dragen aan Ierland, maar deze procedure is stopgezet wegens het aanhoudende negatieve advies van het AICE. Het AICE heeft laten weten dat klager geringe medewerking heeft verleend aan de totstandkoming van de betalingsregeling. Er is dan ook onvoldoende vertrouwen dat klager de schadevergoeding blijft betalen wanneer hij is teruggekeerd naar Ierland. Om toch in aanmerking te komen voor een strafonderbreking dient een aanzienlijk deel van het openstaande bedrag te zijn afgelost. Naar de mening van het OM dient dit tweederde van de totaalsom te zijn.

3. De beoordeling
Klager is sinds 11 december 2019 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens oplichting en het leiding geven aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 9 december 2023.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend, nadat ten minste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 2012, 7141).

Klagers verzoek tot strafonderbreking is kortgezegd afgewezen vanwege een schadevergoedingsverplichting van €330.000,-. 

Een schadevergoedingsmaatregel houdt in betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffers en/of nabestaanden. Het gegeven dat een veroordeelde vreemdeling nog een schadevergoeding moet betalen, kan op zichzelf aan het verlenen van strafonderbreking in de weg staan. Daarbij moet een balans bestaan tussen de omvang van de te betalen vergoeding en de mate waarin de gevangenisstraf door de verzochte strafonderbreking zou worden verkort (vgl. RSJ 22 mei 2020, R-19/5634/GV). 

Hoewel klager is gestart met de betalingen ten behoeve van de aan hem opgelegde schadevergoedingsmaatregel, is de beroepscommissie van oordeel dat dit niet opweegt tegen de – resterende – omvang van de schadevergoeding die is opgelegd ten behoeve van de slachtoffers. Dit geldt temeer nu het AICE heeft laten weten dat klager geringe medewerking heeft verleend aan de totstandkoming van de betalingsregeling. Voor zover namens klager wordt aangevoerd dat het gaat om verschillende benadeelde partijen, waardoor het belang per individuele partij niet zo groot is als de som der schadevergoedingen doet vermoeden, is de beroepscommissie van oordeel dat dit argument niet opgaat. Klager moet in totaal €330.000,- aan schadevergoeding betalen. Dat dit bedrag wordt verspreid over meerdere slachtoffers, maakt de omvang van de schadevergoeding niet minder. 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is op 24 augustus 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, F. van Dekken en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven