Nummer 22/28317/GB
Betreft [klager]
Datum 19 augustus 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 25 oktober 2021 klager opgeroepen om zich op 7 december 2021 te melden in de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad, voor het ondergaan van 143 gevangenisstraf.
Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 17 november 2021 de procedure in de wachtstand gezet in afwachting van het advies van de medisch adviseur bij de Individuele Medische Adviseur (IMA). Verweerder heeft op 11 juli 2022 het bezwaar ongegrond verklaard en klager opgeroepen om zich op 29 augustus 2022 te melden.
Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager moest zich aanvankelijk op 7 december 2021 melden. De zelfmeldprocedure is op 17 november 2021 opgeschort in afwachting van de uitkomst van het onderzoek van de medisch adviseur bij de afdeling IMA. Op 11 juli 2022 heeft de medisch adviseur geoordeeld dat klager detentiegeschikt is. In de tussenliggende periode heeft klager niets mogen vernemen van verweerder. Hij betwist niet dat hij (inmiddels) detentiegeschikt is. Hij heeft echter na 17 november 2021 en voor 11 juli 2022 werk gevonden. Na zijn herstel is hij in maart 2022 begonnen met solliciteren. Rekening houdende met de te ondergane detentie is hij eerst een arbeidsovereenkomst aangegaan voor twee maanden (van 4 april 2022 tot 15 juni 2022). In juni 2022 heeft klager niet vernomen van verweerder en daarom is hij wederom een arbeidsovereenkomst aangegaan voor een korte termijn (van 15 juni 2022 tot en met 14 januari 2023).
Klager heeft bewust verzocht om een arbeidsovereenkomst voor een korte periode, zodat hij, nu hij is hersteld, bij een toekomstige oproep zijn detentie naar behoren kon ondergaan. De werkperiode is formeel vastgelegd tot en met 14 januari 2023. In zijn functie van machinist is het niet haalbaar om zijn werkzaamheden voor deze vastgelegde periode over te dragen voor de melddatum van 29 augustus 2022. Klager zou zijn werkzaamheden na zijn detentie weer willen hervatten. Hiervoor dienen in goed overleg afspraken te worden gemaakt met zijn werkgever.
Klager heeft belang bij het kunnen behouden van zijn werk, ook na het ondergaan van de detentie. Hij is vanwege het bedrijfsongeluk lange tijd uit de running geweest en heeft toen hij daartoe weer in staat was werk gevonden. Hij is een zestigjarige man waarbij rekening moet worden gehouden met zijn arbeidspositie. De melddatum van 29 augustus 2022 zou leiden tot detentieschade. De duur van de opgelegde gevangenisstraf is beperkt en klager is bereid de straf te ondergaan vanaf medio januari 2023. Klager verwijst naar artikel 2:1 van de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen. Hij is opgeroepen als zelfmelder, dus er is geen sprake van een maatschappelijke oproering veroorzakend feit of relevant veiligheidsrisico. Niet valt in te zien waarom de tenuitvoerlegging niet in januari 2023 zou kunnen plaatsvonden. De enkele omstandigheid dat de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties zo spoedig mogelijk plaatsvindt (artikel 6:1:2 van het Wetboek van Strafvordering) is daarvoor onvoldoende.
Klager kan de verwijzing van verweerder naar RSJ 30 september 2021, 21/22855/GB, niet volgen. Van klager kan redelijkerwijs niet worden verwacht dat hij, in afwachting van het ondergaan van een gevangenisstraf van relatief beperkte duur, geen inkomen verwerft middels betaald werk. Ook omstandigheden die zich na het ontvangen van de meldoproep of de beoordeling van het IMA voordoen kunnen worden betrokken bij de beslissing in beroep (RSJ 24 mei 2022, 22/26956/GB).
Standpunt van verweerder
Klager is vanaf 16 maart 2021 ervan op de hoogte dat het onherroepelijke vonnis ten uitvoer dient te worden gelegd. De tenuitvoerlegging van de strafrechtelijke beslissing is al aangevangen op de datum van de dagtekening van de eerste meldbrief (29 april 2021) met de datum waarop klager zich zou moeten melden (artikel 5:1 in verbinding met artikel 5:2, aanhef en onder a, sub 1, van het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen). Klager is na de aanvang van de tenuitvoerlegging een arbeidsovereenkomst aangegaan. Dit heeft hij op eigen risico gedaan (vergelijk RSJ 30 september 2021, 21/22855/GB).
3. De beoordeling
De procedure voor zelfmelders is geregeld in hoofdstuk 2 van de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen en hoofdstuk 2 van de Beleidsregels tenuitvoerlegging strafrechtelijke en administratiefrechtelijke beslissingen 2021.
Klager wil graag uitstel van zijn melddatum, omdat hij een arbeidsovereenkomst heeft die loopt tot en met 14 januari 2023.
Het uitgangspunt is dat door de rechter opgelegde straffen zo snel mogelijk moeten worden tenuitvoergelegd. Uitstel wordt alleen verleend als sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Daarvan is naar het oordeel van de beroepscommissie sprake.
Op 17 november 2021 is de zelfmeldprocedure in de wachtstand gezet in afwachting van het advies van de medisch adviseur bij de afdeling IMA over klagers detentiegeschiktheid. Klager is uiteindelijk bijna acht maanden later, op 11 juli 2022, opnieuw opgeroepen om zich te melden. Het is niet duidelijk geworden waarom het advies zo lang op zich heeft laten wachten. De beroepscommissie merkt op dat in het IMA-advies staat dat dit advies op 6 april 2022 pas is aangevraagd door verweerder. In de periode van acht maanden is klager hersteld en heeft hij om inkomen te kunnen verwerven werk gezocht en gevonden. Hij is vanwege de aanstaande detentie eerst een arbeidsovereenkomst van twee maanden aangegaan en daarna een arbeidsovereenkomst van zes maanden. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan dit klager niet worden aangerekend en kan van hem redelijkerwijs niet worden gevergd dat hij zich voor het einde van zijn arbeidsovereenkomst op 14 januari 2023 moet melden.
Gelet op het lange tijdsverloop en de door klager aangevoerde uitzonderlijke omstandigheden en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Tot die tijd hoeft klager zich dus niet te melden. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Deze uitspraak is op 19 augustus 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.
secretaris voorzitter