Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/0283/GA en 08/0300/GA, 8 mei 2008, beroep
Uitspraakdatum:08-05-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/283/GA en 08/300/GA

betreft: [klager] datum: 8 mei 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. Olof, namens

[...], verder te noemen klager,

en
van een beroepschrift ingediend door de directeur van de gevangenis/ISD Utrecht te Nieuwegein,

gericht tegen een uitspraak van 28 januari 2008 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde gevangenis/ISD,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 8 april 2008, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam.
De directeur van de gevangenis/ISD Utrecht en klagers raadsman hebben schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. De raadsman heeft tevens verzocht om de zitting aan te houden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het feit dat de directeur onvoldoende zorg heeft gedragen voor de toegang tot de medische dienst.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

Het beroep van klager is gericht tegen de ongegrondverklaring.
Het beroep van de directeur is gericht tegen de in voormelde uitspraak opgenomen ontvankelijkverklaring van klager terzake van een ingetrokken klaagschrift.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.
Een essentieel punt uit het beklag ontbreekt, namelijk dat na lang aandringen slechts een consult volgt en geen voortzetting van de (noodzakelijke) behandeling. Dit getuigt niet van het nakomen van de zorgplicht.
De overweging van de beklagrechter inhoudende dat de medische sector bepaalt of er een vervolg komt, is onjuist. Klager is namelijk niet in staat gesteld om een vervolg te geven aan een medische behandeling. Verzoeken daartoe worden niet gehonoreerd.
Het standpunt van de medische sector is niet bekend.
Met betrekking tot het intrekken van het beklag, overweegt de beklagrechter dat de klacht op dat onderdeel gegrond is. Echter, dit keert niet terug in de beslissing.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep schriftelijk als volgt toegelicht.
Het beroep richt zich tegen het onderdeel betreffende de intrekking van de klacht. De directie heeft de nodige zorg aan klager geboden. De directie is niet bevoegd om een medisch oordeel te geven over het verloop van een behandeling en zij was niet op
de hoogte van klagers medische toestand. Dat is ter beoordeling van de arts. Klager heeft in aanwezigheid van de directeur zijn beklag ingetrokken en zijn handtekening op de brief van 3 oktober 2007 geplaatst. Klager is niet onder druk gezet. De
directeur heeft ook niet toegezegd dat de zaak voor klager opgelost zou worden. De directeur betreurt dat aan haar geloofwaardigheid wordt getwijfeld. De directie ging ervan uit dat het beklag niet verder inhoudelijk behandeld zou worden.
Klager is het er niet mee eens dat de arts heeft besloten om hem (meerdere keren) niet van medische bijstand te voorzien of om vervolgbehandelingen te verlenen. Klager dient zich hierover te beklagen bij de arts of bij de medisch adviseur.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en zal het verzoek van klager om de behandeling van het beroep aan te houden afwijzen.

Een intrekking van een beroep is in de Pbw niet gebonden aan vormvoorschriften. Nu de wet een gedetineerde de mogelijkheid biedt om zelfstandig beklag en/of beroep in te stellen, mag ervan uit worden gegaan dat een gedetineerde eveneens zelfstandig het
ingestelde beklag en/of beroep kan intrekken. Dit zou anders kunnen zijn als er aan de intrekking enig gebrek kleeft, bijvoorbeeld omdat de intrekking niet vrijwillig maar onder druk van het personeel is geschied.
De beroepscommissie stelt vast dat klager op 8 oktober 2007 zijn handtekening heeft geplaatst op een brief. Daarboven is (naderhand) geschreven dat in overleg het één en ander is opgelost en dat betrokkene zijn klacht intrekt. De raadsman heeft zich op
het standpunt gesteld dat die intrekking niet rechtsgeldig is nu klager in de veronderstelling was dat hij zou worden geholpen en dat hij derhalve niet zijn klacht heeft ingetrokken, maar uitsluitend getekend heeft voor het kennisnemen van de
toezegging
dat hij geholpen zou worden. Klager en diens raadsman zijn in de gelegenheid gesteld om een nadere toelichting te geven op dit standpunt. Van klager noch de raadsman is een dergelijke nadere toelichting ontvangen. In casu is naar het oordeel van de
beroepscommissie onvoldoende aannemelijk gemaakt dat klager daadwerkelijk niet wist waarvoor hij tekende. Gelet daarop is er onvoldoende reden om aan de verklaring van de directeur te twijfelen. De beroepscommissie is overigens wel van oordeel dat het
de voorkeur had verdiend om vooraf de tekst op de brief te vermelden. Het vooroverwogene betekent eveneens dat het onderdeel van de klacht dat betrekking heeft op het niet vermeld zijn in de beslissing van de beklagcommissie van haar oordeel over het
intrekken van het beklag, geen bespreking behoeft. Het beroep van de directeur zal daarom gegrond worden verklaard.

Artikel 42, eerste lid, van de Pbw bepaalt dat een gedetineerde recht heeft op verzorging door een aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de directeur zorg draagt dat de aan de inrichting
verbonden arts of diens vervanger regelmatig beschikbaar is voor het houden van een spreekuur. Dit betreft een zorgplicht van de directeur waarover gedetineerden zich kunnen beklagen.
Met betrekking tot de toegang tot de medische dienst oordeelt de beroepscommissie dat hetgeen door klager in beroep is aangevoerd – voor zover dat is komen vast te staan – naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing dan die
van de beklagrechter kan leiden.
Met betrekking tot het onderdeel dat de nabehandeling van klager betreft, oordeelt de beroepscommissie als volgt. Dit onderdeel betreft het feit dat geen (noodzakelijke) nabehandeling heeft plaatsgevonden. Ingevolge artikel 60, eerste lid, van de Pbw
dient klager op dit onderdeel van de klacht niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu dit deel van de klacht geen beslissing van of namens de directeur betreft, maar een beslissing van de arts zelf.
De beroepscommissie beslist derhalve als volgt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie wijst het aanhoudingsverzoek van de behandeling van het beroep af. Zij verklaart het beroep van de directeur gegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep van klager met betrekking tot de toegang tot de medische dienst ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter. De beroepscommissie verklaart klager met betrekking tot het onderdeel van de
nabehandeling niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, dr. W.J. Schudel en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 8 mei 2008

secretaris voorzitter

Naar boven